Inhoudsopgave
De student kent de basiselementen waaruit evidence based practice (EBP) bestaat........................................3
Kritisch denken.....................................................................................................................................................3
5 stappen van EBP................................................................................................................................................3
Informatiebronnen...............................................................................................................................................3
De student kent de empirische cyclus en weet wat het doel is van de verschillende fases................................3
Kent de indeling van een wetenschappelijk artikel..............................................................................................4
Kan per hoofdstuk uit een artikel benoemen welke fase van de empirische cyclus dit bestrijkt..........................4
Kan benoemen wat in welk hoofdstuk van een wetenschappelijk artikel beschreven wordt..............................5
De student weet hoe een zoekstrategie wordt vormgegeven en is bekend met de hierbij behorende stappen..6
Weet wat een zoekvraag is..................................................................................................................................7
Kan een zoekvraag ontleden aan de hand van de PICO.......................................................................................7
Weet wat booleaanse operatoren zijn en deze op de juiste plaats in een zoekstrategie zetten..........................7
Weet wat in- en exclusiecriteria zijn.....................................................................................................................8
Weet hoe een zoekstrategie wordt gerapporteerd aan de hand van een stroomdiagram.................................8
De student kan aan de hand van de kennishiërarchie (levels of evidence) beoordelen hoe hoog de mate van
bewijs van een onderzoek is........................................................................................................................... 8
De student weet wat een randomized controlled trial (RCT) is en weet waar dit type onderzoek aan moet
voldoen....................................................................................................................................................... 10
Randomisatie.....................................................................................................................................................10
Controle- en interventiegroep............................................................................................................................10
Blindering...........................................................................................................................................................11
Confounding.......................................................................................................................................................11
Vergelijkbaarheid van de steekproef..................................................................................................................11
Loss to follow-up................................................................................................................................................11
De student is bekend met basisstatistiek en kan interpreteren of een effect is gemeten en hoe groot dit effect
is................................................................................................................................................................. 11
Kan een mean interpreteren..............................................................................................................................11
Weet wat de standaarddeviatie is.....................................................................................................................12
Weet wat een p-waarde is en kan deze interpreteren.......................................................................................12
Weet wat het relatief risico (RR) inhoudt en kan deze interpreteren.................................................................12
Weet wat de Odds ratio (OR) inhoudt en kan deze interpreteren......................................................................12
Weet wat de numbers needed tot treat (NNT) betekent en kan deze interpreteren.........................................13
Weet hoe het 95% betrouwbaarheidsinterval geïnterpreteerd moet worden bij een RR en OR.......................13
, Weet wat een forest plot is en hoe deze geïnterpreteerd moet worden...........................................................13
De student weet wat een systematic review (SR) is, wat het verschil is tussen een SR en een meta-analyse en
weet waar dit type onderzoek aan moet voldoen.........................................................................................14
Systematic review...............................................................................................................................................15
Meta-analyse.....................................................................................................................................................15
Data-extractie....................................................................................................................................................15
Klinische heterogeniteit......................................................................................................................................16
Statistische heterogeniteit.................................................................................................................................16
De student kent de kwaliteitscriteria die horen bij kwalitatief onderzoek en kan kwalitatief onderzoek op
kritische wijze beoordelen........................................................................................................................... 16
Werkelijkheidswaarde........................................................................................................................................17
Toepasbaarheid..................................................................................................................................................17
Herhaalbaarheid................................................................................................................................................17
Neutraliteit.........................................................................................................................................................17
Saturatie in het kader van de geloofwaardigheid..............................................................................................18
Triangulatie in het kader van de geloofwaardigheid.........................................................................................18
Member checking in het kader van de geloofwaardigheid................................................................................18
Peer debriefing in het kader van de geloofwaardigheid....................................................................................18
Thick description.................................................................................................................................................18
, De student kent de basiselementen waaruit evidence based practice
(EBP) bestaat
Kritisch denken
Evidence-Based Practice (EBP) houdt in dat verpleegkundigen beslissingen niet nemen op
basis van routine, gewoontes, tradities, intuïtie of eigen mening. In plaats daarvan worden
beslissingen kritisch beoordeeld en onderbouwd met bewijsmateriaal, met name
wetenschappelijk bewijs. Kritisch denken is een essentieel onderdeel van EBP, waarbij
verpleegkundigen redeneren en reflecteren voordat ze een standpunt innemen of besluiten
hoe te handelen. Dit omvat helder, precies, logisch en consistent denken, het zoeken naar
voldoende bewijs, rekening houden met wat wel en niet bekend is, en vrij zijn van
vooroordelen. Door EBP toe te passen, wordt de verpleegkundige praktijk effectiever en van
hogere kwaliteit, omdat beslissingen gebaseerd zijn op betrouwbaar bewijs.
5 stappen van EBP
1. Het klinisch bewijs vertalen naar een beantwoordbare vraag;
2. Het efficiënt zoeken naar het beste bewijsmateriaal;
3. Het wegen van de gevonden evidence op methodologische kwaliteit en
toepasbaarheid in de eigen praktijksituatie
4. Het nemen van een beslissing op grond van de beschikbare evidence;
5. Het regelmatig evalueren van de kwaliteit van dit proces.
Informatiebronnen
Drie bronnen zijn hierbij belangrijk:
1. Professionele kennis verpleegkundige
2. Cliënt (waarden, normen en voorkeur)
3. Beste bewijsmateriaal: wetenschappelijk onderzoek
Samen zijn ze een gemotiveerd besluit voor de zorg.
Wetenschappelijke bronnen:
o PubMed
o Cochrane
o Cinahl
o Enz.
De student kent de empirische cyclus en weet wat het doel is van de
verschillende fases
Empirische cyclus:
- De empirische cyclus is een stappenplan dat wetenschappers gebruiken om
antwoorden te vinden op hun onderzoeksvragen. Ze verzamelen gegevens,
analyseren ze en trekken conclusies om nieuwe kennis te krijgen en te controleren of