Cel 3 :Energie en
metabolisme
H1: metabolisme
=verzamelnaam voor alle chemische reacties waarbij energie wordt
geproduceerd/verbruikt
1. Inleiding
3 soorten metabolische routes:
1) Lineaire routes: bv vorming glucose
2) Cyclische routes: krebzuurcyclus
3) Vertakte routes: intermediairen van bepaalde weg kunnen startpunten
zijn voor nieuwe weg
Metabolisme bestaat uit anabolisme en katabolisme (fig 1)
Anabolisme: synthese van meer complexe producten uit eenvoudige
producten = ENDERGONISCH: energie wordt verbruikt
Vorming NAD+, NADP+, ADP + Pi
Spiercontractie, zenuwgeleiding, celdeling…
Katabolisme: afbraak van meer complexe producten tot eenvoudige
producten met vorming van CO2, H2O,.. bij zoogdieren: verbruik O2
(=Oxidatie). =EXERGONISCH: energie komt vrij!
o Energie komt vrij: wordt gebruikt bij anabolisme voor verschillende
processen (bv propagatie zenuwpulsen, transport, celgroei,
celdeling…)
o Vorming intermediairen voor biosynthese (bv pyruvaat)
o ATP vormen
o Transfer van reducerende equivalenten naar NAD+ en NADP+ met
vorming van NADPH, NADH en een proton H+
Pyruvaat = intermediair: ofwel wordt deze door cel verder omgezet in CO2
en H2O, ofwel wordt dit intermediair als molecule verder verbruikt.
1
, Aminozuren, vetzuren en koolhydraten = voornaamste brandstoffen
keuze is afhankelijk van type orgaan, voedingstoestand en hormonale status
bv lever van diabeticus/ondervoed persoon: bevat te weinig
koolhydraten, daarom dienen lipiden als brandstof bij
diabetici/ondervoede personen
erytrocyten/hersenweefsel: in normale toestand worden koolhydraten
als brandstof gebruikt)
hart-en skeletspier: omzetting energie uit metabole processen in
mechanische
levende organismen: voortdurend ATP nodig (=Adenosine Tri Phosfate)
mechanische energie verrichten
biosynthese van macromoleculen uitgaande van eenvoudiger
precursoren
transport van moleculen
planten: fotosynthese
2. ATP als energiedrager
ATP (fig 2)
bestaat uit ribose, adenine & trifosfaat-eenheid: adenine is via
glycosidische binding verbonden met ribose ter vorming van adenosine
actieve vorm: met Mg2+
2 uiterste fosforylgroepen (beta en gamma) : energierijkst door
fosfoanhydrische bindingen: hydrolyse van energierijke
fosfoanhydridebindingen is de vrije energie die ontstaat veel groter dan
deze van een gewone fosfaat-esterbinding
o producten ontstaan bij hydrolyse van een energierijke binding zijn
stabieler dan oorspronkelijke binding
synthese van ATP: vorming terminale fosfaatgroepen ATP
afbraak van ATP: hydrolyse(+ H2O) terminale fosfaatgroepen ATP =>
energie komt vrij
ATP + H2O => ADP + Pi + H+
ATP + H2O => AMP + PPi
PPi+ H2O => Pi + Pi + vrijstelling energie
Pi = orthofosfaat
PPi= 2 Pi’s met vorming fosfoanhydridebinding (=Pyrofosfaat)
2
, AMP=adenosinemonophosfate
ADP= Adenosinediphosfate
G = verschil in vrije energie tss reactieproducten en reagentia
G < 0: spontane reactie => exergonisch: toenemende wanorde, K(ev)
>1
G > 0: niet-spontane reactie => endergonisch: K(ev) < 1
G = 0: reactie in evenwicht
G ° => verschil in vrije energie bij standaardomstandigheden: pH = 0,
concentratie protonen = 1M
G°‘ => verschil in vrije energie bij standaardomstandigen bij biochemische
reacties: pH = 7 en dus concentratie protonen = 10-7 M
gewijzigde standaardomstandigheden
Fysiologische G = actuele concentraties van biochemische producten
Concentraties mM!
Werkelijke vrije energie van ATP-hydrolyse is 76% hoger dan de
standaard energie van hydrolyse.
Er bestaan verschillen in G bij verschillende weefsels doordat
concentraties ATP, ADP en Pi verschillen
Koppeling van reacties: G is additief (totale delta G= som van alle delta G’s
apart)
Reacties met positieve G kunnen doorgaan indien ze gekoppeld
worden aan andere reacties met negatieve G zodat de uiteindelijke
som < 0!
enzym nodig voor koppeling: (in biochemische processen) vaak
afsplitsing ATP(=fosforylatie), kan ook met GTP, UTP en CTP
o A + B + ATP => AB + ADP + Pi
Voor veel biochemische reacties is de inbreng van energie door
afsplitsing van gamma-fosfaat onvoldoende
Oplossing 1) hydrolyse van ATP/XTP tot AMP+ PPi
Daarna verdere hydrolyse van PPi tot 2 Pi => vrijstellen
additionele energie!!!
A+ ATP => AMP+A + PPi
3
, PPi = 2 Pi
Oplossing 2) vorming pyrofosfaat adduct
Bv A+ ATP => A-PPi + AMP
Lipiden = 3x zo hoge calorische waarde als koolhydraten/aminozuren
Komt door oxidatietoestand van lipiden: koolstofatomen in koolhydraten
zijn meer geoxideerd dan koolstofatomen in lipiden
ATP als energiedrager
Zeer onderhevig aan turn-over: iedere ATP molecule wordt per dag
1000-1500 keer gerecycleerd
Rustend persoon: verbruikt 40kg ATP per dag
ADP + ADP => ATP + AMP -> reactie wordt gekatalyseerd door
adenylaat kinase (=myokinase)
ATP wrdt vooral gevormd tijdens oxidatieve fosforylatie
ATP: fosfaatgroepdonor
Redenen voor actieve karakter van ATP:
1) Fosfaatrest is bij pH=7 geïoniseerd en veroorzaakt elektrostatische
afstoting
o Bij splitsing komt deze repulsie-energie vrij en veroorzaakt een
negatieve G – spontaan
2) Resonantie van reactieproducten (ADP+P+H+) : stabieler, dus reactie
verschuift naar rechts
3) Reactie verloopt naar rechts door voortdurend wegnemen van H+ die
door omgeving wordt opgenomen (=le chatelier)
3. Andere energierijke verbindingen die ook een fosfaatgroep aan ADP
kunnen afstaan (hogere fosforyl-groe-transferpotentiaal dan ATP)
Enolfosfaten
fosfoënolpyruvaat: gevormd op bijna einde van glycolyse
een zeer onstabiel intermediair wordt gevormd (een enol) (=zorgt
voor hoge energie-inhoud van PEP)
Dit onstabiele enol tautomerizeert tot stabielere ketonvorm (=het
eigenlijke pyruvaat): afsplitsen P mbv H2O (beetje E vrij) dan
tautomerie(veel E vrij) en P binden aan ADP tot ATP (ATP synthese)
4
metabolisme
H1: metabolisme
=verzamelnaam voor alle chemische reacties waarbij energie wordt
geproduceerd/verbruikt
1. Inleiding
3 soorten metabolische routes:
1) Lineaire routes: bv vorming glucose
2) Cyclische routes: krebzuurcyclus
3) Vertakte routes: intermediairen van bepaalde weg kunnen startpunten
zijn voor nieuwe weg
Metabolisme bestaat uit anabolisme en katabolisme (fig 1)
Anabolisme: synthese van meer complexe producten uit eenvoudige
producten = ENDERGONISCH: energie wordt verbruikt
Vorming NAD+, NADP+, ADP + Pi
Spiercontractie, zenuwgeleiding, celdeling…
Katabolisme: afbraak van meer complexe producten tot eenvoudige
producten met vorming van CO2, H2O,.. bij zoogdieren: verbruik O2
(=Oxidatie). =EXERGONISCH: energie komt vrij!
o Energie komt vrij: wordt gebruikt bij anabolisme voor verschillende
processen (bv propagatie zenuwpulsen, transport, celgroei,
celdeling…)
o Vorming intermediairen voor biosynthese (bv pyruvaat)
o ATP vormen
o Transfer van reducerende equivalenten naar NAD+ en NADP+ met
vorming van NADPH, NADH en een proton H+
Pyruvaat = intermediair: ofwel wordt deze door cel verder omgezet in CO2
en H2O, ofwel wordt dit intermediair als molecule verder verbruikt.
1
, Aminozuren, vetzuren en koolhydraten = voornaamste brandstoffen
keuze is afhankelijk van type orgaan, voedingstoestand en hormonale status
bv lever van diabeticus/ondervoed persoon: bevat te weinig
koolhydraten, daarom dienen lipiden als brandstof bij
diabetici/ondervoede personen
erytrocyten/hersenweefsel: in normale toestand worden koolhydraten
als brandstof gebruikt)
hart-en skeletspier: omzetting energie uit metabole processen in
mechanische
levende organismen: voortdurend ATP nodig (=Adenosine Tri Phosfate)
mechanische energie verrichten
biosynthese van macromoleculen uitgaande van eenvoudiger
precursoren
transport van moleculen
planten: fotosynthese
2. ATP als energiedrager
ATP (fig 2)
bestaat uit ribose, adenine & trifosfaat-eenheid: adenine is via
glycosidische binding verbonden met ribose ter vorming van adenosine
actieve vorm: met Mg2+
2 uiterste fosforylgroepen (beta en gamma) : energierijkst door
fosfoanhydrische bindingen: hydrolyse van energierijke
fosfoanhydridebindingen is de vrije energie die ontstaat veel groter dan
deze van een gewone fosfaat-esterbinding
o producten ontstaan bij hydrolyse van een energierijke binding zijn
stabieler dan oorspronkelijke binding
synthese van ATP: vorming terminale fosfaatgroepen ATP
afbraak van ATP: hydrolyse(+ H2O) terminale fosfaatgroepen ATP =>
energie komt vrij
ATP + H2O => ADP + Pi + H+
ATP + H2O => AMP + PPi
PPi+ H2O => Pi + Pi + vrijstelling energie
Pi = orthofosfaat
PPi= 2 Pi’s met vorming fosfoanhydridebinding (=Pyrofosfaat)
2
, AMP=adenosinemonophosfate
ADP= Adenosinediphosfate
G = verschil in vrije energie tss reactieproducten en reagentia
G < 0: spontane reactie => exergonisch: toenemende wanorde, K(ev)
>1
G > 0: niet-spontane reactie => endergonisch: K(ev) < 1
G = 0: reactie in evenwicht
G ° => verschil in vrije energie bij standaardomstandigheden: pH = 0,
concentratie protonen = 1M
G°‘ => verschil in vrije energie bij standaardomstandigen bij biochemische
reacties: pH = 7 en dus concentratie protonen = 10-7 M
gewijzigde standaardomstandigheden
Fysiologische G = actuele concentraties van biochemische producten
Concentraties mM!
Werkelijke vrije energie van ATP-hydrolyse is 76% hoger dan de
standaard energie van hydrolyse.
Er bestaan verschillen in G bij verschillende weefsels doordat
concentraties ATP, ADP en Pi verschillen
Koppeling van reacties: G is additief (totale delta G= som van alle delta G’s
apart)
Reacties met positieve G kunnen doorgaan indien ze gekoppeld
worden aan andere reacties met negatieve G zodat de uiteindelijke
som < 0!
enzym nodig voor koppeling: (in biochemische processen) vaak
afsplitsing ATP(=fosforylatie), kan ook met GTP, UTP en CTP
o A + B + ATP => AB + ADP + Pi
Voor veel biochemische reacties is de inbreng van energie door
afsplitsing van gamma-fosfaat onvoldoende
Oplossing 1) hydrolyse van ATP/XTP tot AMP+ PPi
Daarna verdere hydrolyse van PPi tot 2 Pi => vrijstellen
additionele energie!!!
A+ ATP => AMP+A + PPi
3
, PPi = 2 Pi
Oplossing 2) vorming pyrofosfaat adduct
Bv A+ ATP => A-PPi + AMP
Lipiden = 3x zo hoge calorische waarde als koolhydraten/aminozuren
Komt door oxidatietoestand van lipiden: koolstofatomen in koolhydraten
zijn meer geoxideerd dan koolstofatomen in lipiden
ATP als energiedrager
Zeer onderhevig aan turn-over: iedere ATP molecule wordt per dag
1000-1500 keer gerecycleerd
Rustend persoon: verbruikt 40kg ATP per dag
ADP + ADP => ATP + AMP -> reactie wordt gekatalyseerd door
adenylaat kinase (=myokinase)
ATP wrdt vooral gevormd tijdens oxidatieve fosforylatie
ATP: fosfaatgroepdonor
Redenen voor actieve karakter van ATP:
1) Fosfaatrest is bij pH=7 geïoniseerd en veroorzaakt elektrostatische
afstoting
o Bij splitsing komt deze repulsie-energie vrij en veroorzaakt een
negatieve G – spontaan
2) Resonantie van reactieproducten (ADP+P+H+) : stabieler, dus reactie
verschuift naar rechts
3) Reactie verloopt naar rechts door voortdurend wegnemen van H+ die
door omgeving wordt opgenomen (=le chatelier)
3. Andere energierijke verbindingen die ook een fosfaatgroep aan ADP
kunnen afstaan (hogere fosforyl-groe-transferpotentiaal dan ATP)
Enolfosfaten
fosfoënolpyruvaat: gevormd op bijna einde van glycolyse
een zeer onstabiel intermediair wordt gevormd (een enol) (=zorgt
voor hoge energie-inhoud van PEP)
Dit onstabiele enol tautomerizeert tot stabielere ketonvorm (=het
eigenlijke pyruvaat): afsplitsen P mbv H2O (beetje E vrij) dan
tautomerie(veel E vrij) en P binden aan ADP tot ATP (ATP synthese)
4