Les 1: Voortplanting
Inleiding
morfologische verschijnselen van de embryologie:
● celproliferatie (mitosen)
● groei: toename in volume en oppervlakte
● differentiatie
● celmigratie
● celdood: apoptose
eerste trimester = embryonale periode
tweede en derde trimester = foetale periode
postnataal: grote diersoortverschillen
- nestvlieders: langere dracht, prooidieren
- nestblijvers: kortere dracht, predatoren
voortplantingscyclus
1) bevruchting
2) klieving
● 1 blastomeer → 2 blastomeren → 4 blastomeren → …
● morula: gevuld met cellen
● blastula: gevuld met vocht → klompje cellen bovenaan
3) gastrulatie
● blastocyst: zona pellucida gebarsten
4) organogenese
5) maturatie
totipotent: kan differentiëren tot alle verschillende cellen (extra-embryonaal + embryonaal)
↓
pluripotent: kan differentiëren tot alle embryonale cellen
↓
multipotent: kan differentiëren tot veel embryonale cellen maar niet allemaal (½ kiembladen)
Spermato- en spermiogenese
testes: sperma-productie
epididymides: ontwikkeling motiliteit (rijping) + opslag
accessoire geslachtsklieren: aanmaak zaadplasma
,Testes
= opgebouwd uit tubuli seminiferi
● kiemcellen: worden spermatozoa
● sertolicellen: voeden + houden kiemcellen vast
tussen de tubuli seminiferi: Leydigcellen → productie testosteron
FSH: invloed op sertolicel
LH: invloed op Leydigcellen
Spermatogenese
spermatogonium (2n)
↓ mitose
spermatogonium type B (2n)
↓ mitose
primaire spermatocyte (2n)
↓ meiose I
secundaire spermatocyt (n)
↓ meiose II
spermatiden
Spermiogenese
spermatiden
↓ metamorfose (geen deling!)
spermatozoa
→ spermacel met:
● acrosoom met hydrolytische enzymen
● mitochondriën
● flagel: enkel voor laatste ‘sprint’, de rest wordt gedaan door de baarmoeder
● haak: bij rat en vogel
sperma-reservoir: opslag van sperma in de baarmoeder voor ovulatie →
spermacellen in comateuze toestand
→ aangetrokken door chemo-attractieve stoffen die vrij komen bij barsten
v/d follikel
Ovogenese
eileider: opvangen van de eicel door middel van infundibulum
infundibulum = trechter met chemo-attractieve stoffen
spermareservoir: ter hoogt van de utero-tubale junctie (overgang urterus-eileider)
vogels:
, - schaalklier
- geen uterus
- enkel linkerzijde
Rijping follikel
1) primordiale follikels = stamcellen → kunnen niet bijkomen
liggen perifeer, eicel + 1 laag plaveisel follikelcellen
2) primaire follikel: eicel + 1 laag kubische follikelcellen
3) secundaire follikel: meerdere lagen
4) tertiaire follikel: lumen met follikelvocht
5) Graafse follikel: bevat cumulus oophorus = ‘eilandje’
→ ovulatie: oöcyt (met zona pellucida) en cellen van de cumulus oophorus
komen vrij
na ovulatie:
1) corpus luteum: vol met progesteron = belangrijk voor in stand houden van de
zwangerschap
2) geen bevruchting: corpus albicans = littekenweefsel
wel bevruchting: corpus luteum graviditas
Hormonen
Hypothalamus: vrijstelling GnRH
→ secretie van FSH en LH in de hypofyse
LH: productie van progesteron door follikelcellen
FSH: productie oestrogeen door follikelcellen
negatieve feedback: veel LH/FSH = inhiberend voor hypofyse en hypothalamus
Oögenese
oogonium (2n)
↓ mitose
primaire oöcyt (2n)
↓ meiose I
secundaire oöcyt (n) + poollichaampje
↓ meiose II
ootide (n) + 2 poollichaampjes
↓ differentiatie
ovum
prenataal
als volwassene
bij bevruchting
, soms 3 poollichaampjes: wanneer het 1e poollichaampje mee deelt in meiose II
embryo van 3 maanden: zeer veel celdeling van de primordiale kiemcellen
embryo van 6 maanden: zeer sterke daling door apoptose (mutaties door snelle delingen
voorkomen)
Bevruchting
extern: waterige omgeving, chemotaxis vereist
interne bevruchting: sperm capacitatie vereist (= bevruchtingskrachtig worden)
Penetratie zaadcel
1) spermacel moet zich tussen corona radiata cellen duwel
2) bij contact tussen de kop en de zona pellucida: receptor-ligand binding
3) hydrolytische enzymes komen vrij uit het acrosoom → zona pellucida wordt
opgelost
4) versmelting van de spermacel en de eicel
Preventie van polyspermie
Corticale granules: niet bij alle species
= vesikels met hydrolytische enzymes die zona pellucida oplossen
→ receptoren lossen op → geen binding van nieuwe spermacellen
Verandering elektrische potentiaal: wel bij alle species
spermacel bevat calciumionen → membraanpotentiaal verandert bij
binnendringen
→ volgende spermacel wordt afgeketst
Eerste deling
1) nuclei van de eicel + spermacel zwellen op
2) verdubbeling van het genetisch materiaal
3) mitose door middel van centriool (bevond zich in de spermacel)
Inleiding
morfologische verschijnselen van de embryologie:
● celproliferatie (mitosen)
● groei: toename in volume en oppervlakte
● differentiatie
● celmigratie
● celdood: apoptose
eerste trimester = embryonale periode
tweede en derde trimester = foetale periode
postnataal: grote diersoortverschillen
- nestvlieders: langere dracht, prooidieren
- nestblijvers: kortere dracht, predatoren
voortplantingscyclus
1) bevruchting
2) klieving
● 1 blastomeer → 2 blastomeren → 4 blastomeren → …
● morula: gevuld met cellen
● blastula: gevuld met vocht → klompje cellen bovenaan
3) gastrulatie
● blastocyst: zona pellucida gebarsten
4) organogenese
5) maturatie
totipotent: kan differentiëren tot alle verschillende cellen (extra-embryonaal + embryonaal)
↓
pluripotent: kan differentiëren tot alle embryonale cellen
↓
multipotent: kan differentiëren tot veel embryonale cellen maar niet allemaal (½ kiembladen)
Spermato- en spermiogenese
testes: sperma-productie
epididymides: ontwikkeling motiliteit (rijping) + opslag
accessoire geslachtsklieren: aanmaak zaadplasma
,Testes
= opgebouwd uit tubuli seminiferi
● kiemcellen: worden spermatozoa
● sertolicellen: voeden + houden kiemcellen vast
tussen de tubuli seminiferi: Leydigcellen → productie testosteron
FSH: invloed op sertolicel
LH: invloed op Leydigcellen
Spermatogenese
spermatogonium (2n)
↓ mitose
spermatogonium type B (2n)
↓ mitose
primaire spermatocyte (2n)
↓ meiose I
secundaire spermatocyt (n)
↓ meiose II
spermatiden
Spermiogenese
spermatiden
↓ metamorfose (geen deling!)
spermatozoa
→ spermacel met:
● acrosoom met hydrolytische enzymen
● mitochondriën
● flagel: enkel voor laatste ‘sprint’, de rest wordt gedaan door de baarmoeder
● haak: bij rat en vogel
sperma-reservoir: opslag van sperma in de baarmoeder voor ovulatie →
spermacellen in comateuze toestand
→ aangetrokken door chemo-attractieve stoffen die vrij komen bij barsten
v/d follikel
Ovogenese
eileider: opvangen van de eicel door middel van infundibulum
infundibulum = trechter met chemo-attractieve stoffen
spermareservoir: ter hoogt van de utero-tubale junctie (overgang urterus-eileider)
vogels:
, - schaalklier
- geen uterus
- enkel linkerzijde
Rijping follikel
1) primordiale follikels = stamcellen → kunnen niet bijkomen
liggen perifeer, eicel + 1 laag plaveisel follikelcellen
2) primaire follikel: eicel + 1 laag kubische follikelcellen
3) secundaire follikel: meerdere lagen
4) tertiaire follikel: lumen met follikelvocht
5) Graafse follikel: bevat cumulus oophorus = ‘eilandje’
→ ovulatie: oöcyt (met zona pellucida) en cellen van de cumulus oophorus
komen vrij
na ovulatie:
1) corpus luteum: vol met progesteron = belangrijk voor in stand houden van de
zwangerschap
2) geen bevruchting: corpus albicans = littekenweefsel
wel bevruchting: corpus luteum graviditas
Hormonen
Hypothalamus: vrijstelling GnRH
→ secretie van FSH en LH in de hypofyse
LH: productie van progesteron door follikelcellen
FSH: productie oestrogeen door follikelcellen
negatieve feedback: veel LH/FSH = inhiberend voor hypofyse en hypothalamus
Oögenese
oogonium (2n)
↓ mitose
primaire oöcyt (2n)
↓ meiose I
secundaire oöcyt (n) + poollichaampje
↓ meiose II
ootide (n) + 2 poollichaampjes
↓ differentiatie
ovum
prenataal
als volwassene
bij bevruchting
, soms 3 poollichaampjes: wanneer het 1e poollichaampje mee deelt in meiose II
embryo van 3 maanden: zeer veel celdeling van de primordiale kiemcellen
embryo van 6 maanden: zeer sterke daling door apoptose (mutaties door snelle delingen
voorkomen)
Bevruchting
extern: waterige omgeving, chemotaxis vereist
interne bevruchting: sperm capacitatie vereist (= bevruchtingskrachtig worden)
Penetratie zaadcel
1) spermacel moet zich tussen corona radiata cellen duwel
2) bij contact tussen de kop en de zona pellucida: receptor-ligand binding
3) hydrolytische enzymes komen vrij uit het acrosoom → zona pellucida wordt
opgelost
4) versmelting van de spermacel en de eicel
Preventie van polyspermie
Corticale granules: niet bij alle species
= vesikels met hydrolytische enzymes die zona pellucida oplossen
→ receptoren lossen op → geen binding van nieuwe spermacellen
Verandering elektrische potentiaal: wel bij alle species
spermacel bevat calciumionen → membraanpotentiaal verandert bij
binnendringen
→ volgende spermacel wordt afgeketst
Eerste deling
1) nuclei van de eicel + spermacel zwellen op
2) verdubbeling van het genetisch materiaal
3) mitose door middel van centriool (bevond zich in de spermacel)