V4 samenvatting H1 t/m H5
Hoofdstuk 1 chemisch rekenen
1.1 Atoombouw en periodiek systeem
Elektronenschillen= elektronen in een vaste baan rond de kern draaien.
o 1e schil: K: 2 elektronen.
o 2e schil: L: 8 elektronen.
o 3e schil: M: 18 elektronen.
Deeltje Plaats Lading (e) Massa (u)
Proton (p+) Atoomkern 1+ 1,0073
Neutron (n) Atoomkern 0 1,0087
Elektron (e-) Elektronenwolk 1- 0,00055
Atoomnummer= aantal protonen dat zich in de kern van een atoom bevindt.
o Atoomnummer= aantal elektronen= aantal protonen.
De kern bestaat uit protonen en neutronen
o Bepalen de massa van het atoom.
o Geen invloed op chemische eigenschappen.
37
Cl
17
o Atoomnummer= 17 -> 17 protonen en 17 elektronen.
o Massagetal= 37 -> 37-17= 20 neutronen
Isotopen= atomen die hetzelfde aantal protonen in de kern hebben, maar een verschillend
aantal neutronen.
o Worden onderscheiden door het massagetal, de som van protonen en neutronen
dat zich in de kern van een neutron bevindt.
o Massagetal= aantal protonen+ aantal neutronen.
Atomaire massa eenheid u= de eenheid waarin massa van atomen wordt uitgedrukt.
Relatieve atoommassa A= een gewogen gemiddelde van de atoommassa’s van de
verschillende isotopen.
Perioden= elementen in het periodiek systeem in de volgorde van atoomnummer van links
naar rechts.
Groepen= elementen in het periodiek systeem met vergelijkbare eigenschappen.
Valentie-elektronen= aantal elektronen in de buitenste schil.
Elektronenconfiguratie= de verdeling van elektronen over de schillen.
Metalen= de atoomsoort en niet-ontleedbare stof wordt met hetzelfde symbool
weergegeven.
Niet-metalen= gasvormig bij kamertemperatuur, ze staan rechts in het periodiek systeem
(uitzondering: waterstof links) en ze zijn vaak opgebouwd uit twee dezelfde atoomsoorten.
o Fientje Kliedert Nu Broom In Haar Oog.
Synthetische elementen= elementen met een atoomnummer groter dan uranium
(atoomnummer 92). Deze zware elementen kunnen alleen kunstmatig worden verkregen
met een deeltjesversneller.
1.2 De hoeveelheid stof
Relatieve molecuulmassa Mr= de som van de relatieve atoommassa’s van de atomen in het
molecuul.
, Hoeveelheid stof n/chemische hoeveelheid= de grootheid om het aantal atomen en
moleculen uit te drukken.
o Eenheid= mol.
1 mol stof= 6,02*1023 deeltjes.
Constante van Avogadro NA Binas tabel 7A
N=n∗N A
o N = aantal deeltjes.
o n = de hoeveelheid stof, aantal mol.
o N A = de constante van Avogadro.
Molaire massa M= de massa van 1 mol stof, kan de hoeveelheid massa worden omgerekend
tot het aantal mol stof.
m
n=
M
o n = de hoeveelheid stof, aantal mol.
o m= de massa in gram.
o M = de molaire massa in g/mol .
m
ρ=
V
o ρ = de dichtheid in kg/m3
o m = de massa in kg
o V = het volume in m3
1.3 Rekenen aan gehaltes
Percentage= een gehalte wat in een honderdste deel wordt uitgedrukt.
mdeel
o massa %= ∗100
mgeheel
Parts per million (ppm) = een gehalte wat in een miljoenste deel wordt uitgedrukt.
mdeel
o massa ppm= ∗106
m geheel
Parts per billion (ppb) = een gehalte wat in een miljardste deel wordt uitgedrukt.
mdeel 9
o massa ppb= ∗10
mgeheel
1.4 Rekenen aan reacties
Stappenplan rekenen aan reacties:
1. Geef de reactievergelijking
2. Reken de gegeven grootheid om naar mol.
3. Gebruik de mol verhouding uit de reactievergelijking.
4. Reken de hoeveelheid mol om naar de juiste grootheid en eenheid.
5. Controleer de significantie.
Ondermaat= de beginstof die als eerste op is, nadat de stoffen met elkaar gereageerd
hebben.
Overmaat= de beginstof waarvan de stof overblijft, nadat de stoffen met elkaar gereageerd
hebben.
Hoofdstuk 1 chemisch rekenen
1.1 Atoombouw en periodiek systeem
Elektronenschillen= elektronen in een vaste baan rond de kern draaien.
o 1e schil: K: 2 elektronen.
o 2e schil: L: 8 elektronen.
o 3e schil: M: 18 elektronen.
Deeltje Plaats Lading (e) Massa (u)
Proton (p+) Atoomkern 1+ 1,0073
Neutron (n) Atoomkern 0 1,0087
Elektron (e-) Elektronenwolk 1- 0,00055
Atoomnummer= aantal protonen dat zich in de kern van een atoom bevindt.
o Atoomnummer= aantal elektronen= aantal protonen.
De kern bestaat uit protonen en neutronen
o Bepalen de massa van het atoom.
o Geen invloed op chemische eigenschappen.
37
Cl
17
o Atoomnummer= 17 -> 17 protonen en 17 elektronen.
o Massagetal= 37 -> 37-17= 20 neutronen
Isotopen= atomen die hetzelfde aantal protonen in de kern hebben, maar een verschillend
aantal neutronen.
o Worden onderscheiden door het massagetal, de som van protonen en neutronen
dat zich in de kern van een neutron bevindt.
o Massagetal= aantal protonen+ aantal neutronen.
Atomaire massa eenheid u= de eenheid waarin massa van atomen wordt uitgedrukt.
Relatieve atoommassa A= een gewogen gemiddelde van de atoommassa’s van de
verschillende isotopen.
Perioden= elementen in het periodiek systeem in de volgorde van atoomnummer van links
naar rechts.
Groepen= elementen in het periodiek systeem met vergelijkbare eigenschappen.
Valentie-elektronen= aantal elektronen in de buitenste schil.
Elektronenconfiguratie= de verdeling van elektronen over de schillen.
Metalen= de atoomsoort en niet-ontleedbare stof wordt met hetzelfde symbool
weergegeven.
Niet-metalen= gasvormig bij kamertemperatuur, ze staan rechts in het periodiek systeem
(uitzondering: waterstof links) en ze zijn vaak opgebouwd uit twee dezelfde atoomsoorten.
o Fientje Kliedert Nu Broom In Haar Oog.
Synthetische elementen= elementen met een atoomnummer groter dan uranium
(atoomnummer 92). Deze zware elementen kunnen alleen kunstmatig worden verkregen
met een deeltjesversneller.
1.2 De hoeveelheid stof
Relatieve molecuulmassa Mr= de som van de relatieve atoommassa’s van de atomen in het
molecuul.
, Hoeveelheid stof n/chemische hoeveelheid= de grootheid om het aantal atomen en
moleculen uit te drukken.
o Eenheid= mol.
1 mol stof= 6,02*1023 deeltjes.
Constante van Avogadro NA Binas tabel 7A
N=n∗N A
o N = aantal deeltjes.
o n = de hoeveelheid stof, aantal mol.
o N A = de constante van Avogadro.
Molaire massa M= de massa van 1 mol stof, kan de hoeveelheid massa worden omgerekend
tot het aantal mol stof.
m
n=
M
o n = de hoeveelheid stof, aantal mol.
o m= de massa in gram.
o M = de molaire massa in g/mol .
m
ρ=
V
o ρ = de dichtheid in kg/m3
o m = de massa in kg
o V = het volume in m3
1.3 Rekenen aan gehaltes
Percentage= een gehalte wat in een honderdste deel wordt uitgedrukt.
mdeel
o massa %= ∗100
mgeheel
Parts per million (ppm) = een gehalte wat in een miljoenste deel wordt uitgedrukt.
mdeel
o massa ppm= ∗106
m geheel
Parts per billion (ppb) = een gehalte wat in een miljardste deel wordt uitgedrukt.
mdeel 9
o massa ppb= ∗10
mgeheel
1.4 Rekenen aan reacties
Stappenplan rekenen aan reacties:
1. Geef de reactievergelijking
2. Reken de gegeven grootheid om naar mol.
3. Gebruik de mol verhouding uit de reactievergelijking.
4. Reken de hoeveelheid mol om naar de juiste grootheid en eenheid.
5. Controleer de significantie.
Ondermaat= de beginstof die als eerste op is, nadat de stoffen met elkaar gereageerd
hebben.
Overmaat= de beginstof waarvan de stof overblijft, nadat de stoffen met elkaar gereageerd
hebben.