Deel 1: taalvaardigheid en taalontwikkeling
Hoofdstuk 1: meertalige klassen
- In meertalige klassen zitten leerlingen met verschillende moedertalen. Sommige leerlingen
hebben een andere moedertaal dan Nederlands: NT2-leerders (anderstaligen of
meertaligen).
- Een taal is voor iemand een tweede taal als de taal niet zijn moedertaal is, maar wel de taal
die voertaal is in de omgeving.
- Men noemt een taal een vreemde taal, als het gaat om een taal die niet de moedertaal en
niet de voertaal is in de omgeving.
- NT2-leerders in het voortgezet onderwijs worden wat het Nederlands als tweede taal betreft
vaak in drie groepen verdeeld: de neven- of zij-instromers, de onderinstromers en de
tusseninstromers.
1.1 Neveninstromers
Neveninstromers zijn leerlingen die in de leeftijd van circa 12 tot 18 jaar naar Nederlands zijn
gekomen. De leerlingen worden in het voortgezet onderwijs zo mogelijk opgevangen in
aparte ‘eersteopvanggroepen’ en krijgen daar 1 à 2 jaar intensief les in Nederlands als
tweede taal. Daarna stromen zij door naar een tweede of soms derde klas van het voortgezet
onderwijs, of als de leerlingen al wat ouder zijn, naar beroepsonderwijs of vavo.
Aansluiting op het reguliere onderwijs verloopt niet zonder problemen. Leerlingen hebben
een te geringe woordenschat en de beheersing van de taal is te gering om vakken goed te
kunnen volgen. Bovendien sluit de op de basisschool in het land van herkomst is opgedaan
niet aan bij die van leerlingen op een Nederlandse basisschool.
Naast de problemen die te maken hebben met het Nederlands als tweede taal en algemene
kennis, komt het voor dat leerlingen te kampen hebben met sociaal-culturele problemen.
Denk aan werkloosheid, heimwee of een traumatisch oorlogsverleden.
1.2 Onderinstromers
Onderinstromers zijn leerlingen die in Nederland zijn geboren of op zeer jonge leeftijd naar
Nederland zijn gekomen. Hoewel deze leerlingen op het eerste gezicht vaak goed
Nederlands spreken hebben de meeste leerlingen in vergelijking met de Nederlandstalige
leerlingen een achterstand in het Nederlands. Deze achterstand is vooral terug te vinden in
de woordenschat. Daarbij gaat het niet alleen om de hoeveelheid woorden, maar ook om de
conceptualisering en de verankering van woorden.
Oorzaken van deze taalachterstand zijn dat veel leerlingen pas op vierjarige leeftijd met het
Nederlands in aanraking zijn gekomen en thuis hun moedertaal blijven spreken, waardoor zij
bijna geen oefening krijgen in het Nederlands. Ook hebben de meesten weinig contact met
autochtonen.
Deze leerlingen kennen standaarduitdrukkingen en vermijdingsstrategieën. In formele
situaties kunnen deze leerlingen in de problemen komen doordat gebrek aan ervaring en
kennis over conventies communicatiestoornissen kunnen veroorzaken.
In schoolse situaties hebben de leerlingen het extra moeilijk. Hun algemene taalvaardigheid
is zowel in het Nederlands als in hun moedertaal niet voldoende ontwikkeld, zodat zij niet
terug kunnen vallen op begrippen of taalschema’s in het Nederlands of in hun eigen taal.
Daarnaast speelt de veronderstelde kennis een grote rol. Doordat de kennis waarvan
schoolboeken uitgaan cultuurgebonden is, hebben NT2-leerders nog een extra manco. Zij
missen naast kennis en vaardigheden en hebben geen affiniteit met bepaalde onderwerpen.
Dit zorgt voor een gebrek aan motivatie en maakt tekstbegrip moeilijker.