Hoofdstuk 1 - Introduction
Als je een website bezoekt gebruik je een web browser, als je deze om een web pagina vraagt
wordt er een verzoek over het Internet verzonden naar de web server. Als je met het web verbindt
doe je dit eerst via een ISP (Internet Service Provider), je typt de naam van de site in. Je pc
contacteert een netwerk van servers genaamd DNS (Domain Name System) zij geven je het IP-
adres van de gevraagde domein. Door dit nummer kan je contact nemen met de web server die
dat domein host. Die web server geeft vervolgens de gevraagde pagina.
Hoofdstuk 2 - Structuur
Structuur helpt lezers het verhaal beter te begrijpen door overzicht, denk aan titels en subtitels.
Deze zijn gemaakt uit HTML elements (deze bestaan meestal uit een opening tag en sluiting tag
en alles wat daar tussen staat). Een sluiting tag wordt gekenmerkt door de / op het einde.
<html> </html> - Vertelt dat alles hiertussen HTML code is.
<body> </body> - Vertelt dat alles hiertussen in het browser scherm wordt vertoond.
<h1> </h1> - Vertelt dat dit de main heading is.
<p> </p> - Vertelt dat hierin een paragraaf met tekst komt
<h2> </h2> - Vertelt dat dit een sub heading is.
Attributes geven meer informatie over wat er zich in het element bevind. Deze staan in de
openingstag en bestaan uit twee delen, een name en een value. Vaak gescheiden door het =
teken. De attribute name vertelt wat voor extra informatie je aan het element geeft en de attribute
value is de informatie voor het attribute, deze staat vaak tussen “ “. Bijvoorbeeld <p lang=“en-us”>
Je begint met een <head> element, hierin staat informatie over de pagina. Ook komt hier vaak
een <title> in voor. Wat er in de <title> staat word vaak weergegeven boven de URL in het
browser.
HTML staat voor HyperText Markup Language en HTML pagina’s zijn tekst documenten.
Hoofdstuk 3 - Tekst
Je hebt structurele markup en semantische markup. Bij structurele markup kan je elementen
gebruiken om headings en paragrafen te beschrijven. Semantische markup geeft extra informatie
zoals wanneer een woord belangrijk is <strong></strong>.
HTML heeft 6 levels van headings. <h1> wordt gebruikt voor main headings, <h2> voor
subheading enz. Browsers laten de verschillende levels van headings automatisch al zien door
verschillende groottes. <h1> het grootst, <h6> het kleinst.
Om een paragraaf te maken moet je om het stuk tekst dat een paragraaf moet worden de opening
tag <p> en closing tag </p> zetten. Browsers laten paragrafen automatisch op een nieuwe lijn zien.
Bold <b> kan ook gebruikt worden om woorden dik gedrukt te maken, om te laten zien dat dit
belangrijker is. In HTML gebruiken we echter <strong>.
Ook heb je italic <i></i> om woorden schuingedrukt te maken, om te laten zien dat dit anders
gezegd zou worden. In HTML gebruiken we echter emphasis <em>. Deze zijn er namelijk niet om
vorm te geven maar om iets over de tekst te vertellen.
Om een lange quote aan te geven van bijvoorbeeld een heel paragraaf wordt de
Als je een website bezoekt gebruik je een web browser, als je deze om een web pagina vraagt
wordt er een verzoek over het Internet verzonden naar de web server. Als je met het web verbindt
doe je dit eerst via een ISP (Internet Service Provider), je typt de naam van de site in. Je pc
contacteert een netwerk van servers genaamd DNS (Domain Name System) zij geven je het IP-
adres van de gevraagde domein. Door dit nummer kan je contact nemen met de web server die
dat domein host. Die web server geeft vervolgens de gevraagde pagina.
Hoofdstuk 2 - Structuur
Structuur helpt lezers het verhaal beter te begrijpen door overzicht, denk aan titels en subtitels.
Deze zijn gemaakt uit HTML elements (deze bestaan meestal uit een opening tag en sluiting tag
en alles wat daar tussen staat). Een sluiting tag wordt gekenmerkt door de / op het einde.
<html> </html> - Vertelt dat alles hiertussen HTML code is.
<body> </body> - Vertelt dat alles hiertussen in het browser scherm wordt vertoond.
<h1> </h1> - Vertelt dat dit de main heading is.
<p> </p> - Vertelt dat hierin een paragraaf met tekst komt
<h2> </h2> - Vertelt dat dit een sub heading is.
Attributes geven meer informatie over wat er zich in het element bevind. Deze staan in de
openingstag en bestaan uit twee delen, een name en een value. Vaak gescheiden door het =
teken. De attribute name vertelt wat voor extra informatie je aan het element geeft en de attribute
value is de informatie voor het attribute, deze staat vaak tussen “ “. Bijvoorbeeld <p lang=“en-us”>
Je begint met een <head> element, hierin staat informatie over de pagina. Ook komt hier vaak
een <title> in voor. Wat er in de <title> staat word vaak weergegeven boven de URL in het
browser.
HTML staat voor HyperText Markup Language en HTML pagina’s zijn tekst documenten.
Hoofdstuk 3 - Tekst
Je hebt structurele markup en semantische markup. Bij structurele markup kan je elementen
gebruiken om headings en paragrafen te beschrijven. Semantische markup geeft extra informatie
zoals wanneer een woord belangrijk is <strong></strong>.
HTML heeft 6 levels van headings. <h1> wordt gebruikt voor main headings, <h2> voor
subheading enz. Browsers laten de verschillende levels van headings automatisch al zien door
verschillende groottes. <h1> het grootst, <h6> het kleinst.
Om een paragraaf te maken moet je om het stuk tekst dat een paragraaf moet worden de opening
tag <p> en closing tag </p> zetten. Browsers laten paragrafen automatisch op een nieuwe lijn zien.
Bold <b> kan ook gebruikt worden om woorden dik gedrukt te maken, om te laten zien dat dit
belangrijker is. In HTML gebruiken we echter <strong>.
Ook heb je italic <i></i> om woorden schuingedrukt te maken, om te laten zien dat dit anders
gezegd zou worden. In HTML gebruiken we echter emphasis <em>. Deze zijn er namelijk niet om
vorm te geven maar om iets over de tekst te vertellen.
Om een lange quote aan te geven van bijvoorbeeld een heel paragraaf wordt de
