HOOFDSTUK 5 – NATUURLIJKE VERSCHIJNSELEN
1. VASTE STOFFEN, VLOEISTOFFEN EN GASSEN
1.1.Verschijningsvormen
= elke stof bestaat uit deeltjes
Kleinste deeltje = molecuul
aggregatietoestanden
Moleculen bewegen niet veel en trekken elkaar sterk aan waardoor ze
dicht bij elkaar blijven.
Vaste stof Hard
Vormvast
Moleculen bewegen in alle richtingen en zitten ze minder dicht op elkaar.
De deeltjes trekken elkaar minder hard aan waardoor ze geen vaste plek
Vloeistof hebben.
Geen vaste vorm
Moleculen bewegen in alle richtingen. De deeltjes hebben onderling
Gas geen aantrekkingskracht meer. Veel ruimte tussen de deeltjes.
Water = unieke stof
(Kan in alle vormen voorkomen.)
1.2.De invloed van warmte op de verschijningsvorm van een stof
Van koud naar warm
- Door energietoevoer verandert het gedrag van de moleculen van een bepaalde stof
en daarmee de verschijningsvorm.
Energie toevoer
(temp. Verhogen)
, - Elke stof die uit één soort moleculen bestaat zal bij een normale luchtdruk bij één
bepaalde temperatuur vloeibaar worden = SMELTPUNT
- Een vaste stof smelt maar bij 1 temperatuur
- Kookpunt = hoogste temperatuur die vloeistof kan bereiken. (water = 100°C)
- Soms van vaste vorm meteen naar gasvorm. (= SUBLIMATIE)
Van warm naar koud
- Gas koelt af moleculen steeds langzamer bewegen dichter bij elkaar
- Gas vloeibare vorm: CONDENSATIE
- STOLLINGSPUNT (bij water VRIESPUNT): moleculen van een vloeistof een eigen vaste
plaats innemen en stevige structuur vormen.
- Gas Vaste vorm (geen vloeistof) = DESUBLIMATIE
1.3.Eigenschappen van water
3 belangrijke eigenschappen:
- Water als oplosmiddel
Veelzijdig oplosmiddel
Oplossingen, suspensies en emulsies (=waterige mengsels)
mengsel van een vaste stof en een vloeistof, vaste stof lost niet op. Altijd
Suspensie
troebel en ondoorzichtig
mengsel van vloeistoffen, of van een vaste stof en een vloeistof. Altijd helder
Oplossing en doorzichtig, soms ook gekleurd.
Emulsie mengsel van twee vloeistoffen die eigenlijk niet goed mengbaar zijn.
(schijnmengsel)
1. VASTE STOFFEN, VLOEISTOFFEN EN GASSEN
1.1.Verschijningsvormen
= elke stof bestaat uit deeltjes
Kleinste deeltje = molecuul
aggregatietoestanden
Moleculen bewegen niet veel en trekken elkaar sterk aan waardoor ze
dicht bij elkaar blijven.
Vaste stof Hard
Vormvast
Moleculen bewegen in alle richtingen en zitten ze minder dicht op elkaar.
De deeltjes trekken elkaar minder hard aan waardoor ze geen vaste plek
Vloeistof hebben.
Geen vaste vorm
Moleculen bewegen in alle richtingen. De deeltjes hebben onderling
Gas geen aantrekkingskracht meer. Veel ruimte tussen de deeltjes.
Water = unieke stof
(Kan in alle vormen voorkomen.)
1.2.De invloed van warmte op de verschijningsvorm van een stof
Van koud naar warm
- Door energietoevoer verandert het gedrag van de moleculen van een bepaalde stof
en daarmee de verschijningsvorm.
Energie toevoer
(temp. Verhogen)
, - Elke stof die uit één soort moleculen bestaat zal bij een normale luchtdruk bij één
bepaalde temperatuur vloeibaar worden = SMELTPUNT
- Een vaste stof smelt maar bij 1 temperatuur
- Kookpunt = hoogste temperatuur die vloeistof kan bereiken. (water = 100°C)
- Soms van vaste vorm meteen naar gasvorm. (= SUBLIMATIE)
Van warm naar koud
- Gas koelt af moleculen steeds langzamer bewegen dichter bij elkaar
- Gas vloeibare vorm: CONDENSATIE
- STOLLINGSPUNT (bij water VRIESPUNT): moleculen van een vloeistof een eigen vaste
plaats innemen en stevige structuur vormen.
- Gas Vaste vorm (geen vloeistof) = DESUBLIMATIE
1.3.Eigenschappen van water
3 belangrijke eigenschappen:
- Water als oplosmiddel
Veelzijdig oplosmiddel
Oplossingen, suspensies en emulsies (=waterige mengsels)
mengsel van een vaste stof en een vloeistof, vaste stof lost niet op. Altijd
Suspensie
troebel en ondoorzichtig
mengsel van vloeistoffen, of van een vaste stof en een vloeistof. Altijd helder
Oplossing en doorzichtig, soms ook gekleurd.
Emulsie mengsel van twee vloeistoffen die eigenlijk niet goed mengbaar zijn.
(schijnmengsel)