Fysiologie ADME
Levende wezen hebben een manier gevonden om lichaamsvreemde stoffen uit het lichaam
te verwijderen.
ADME:
- Absorptie: opnemen van de lichaamsvreemde stof
- Distributie: distributie van de stof door het lichaam
- Metabolisme: Omzetten van de lichaamsvreemde stof in andere producten, die
makkelijk uitgescheiden kunnen worden.
- Excretie: uitscheiden van de stof.
Geneesmiddel moet zo lang mogelijk in
het ‘therapeutic window’ blijven om
opgenomen te worden.
Half-life = hoe snel verdwijnt het
geneesmiddel weer uit het lichaam.
Afweging voordeel en nadeel van een
geneesmiddel is heel belangrijk!
Side effect (bijeffect) = een effect dat optreedt waarvoor een geneesmiddel niet is gemaakt.
- Bijwerkingen zijn vaak ongunstig.
De Absorptie wordt bepaald door de manier waarop een geneesmiddel toegediend wordt.
- Intraverneus (IV): direct na toediening hoge plasmaconcentratie.
- Oraal: Middel moet eerst opgenomen worden en na een tijdje bevat het de maximale
plasmaconcentratie.
LD50: letle dose 50, de concentratie van een geneesmiddel/stof waarbij 50% van de
proefdieren/cellen doodgaat.
Alles is toxische maar het hangt af van hoeveel je
ervan inneemt!
- Hoeveel en op welke manier je ermee in
aanraking komt is belangrijk.
1
,Biotransformatie
Chemische modificatie van xenobiotica (lichaamsvreemde stoffen).
First-pass effect: Heel veel van de enzymen die betrokken zijn bij biotransformatie vinden
we in hele hoge concentraties in de darmen en de lever. Oraal toegediende geneesmiddel
krijgen gelijk te maken met het first-pass effect.
Drug-drug interacties: Heeft er mee te maken dat de geneesmiddelen gebruik maken van
dezelfde enzymen bij de afbraak. 2 geneesmiddelen en het ene geneesmiddel beïnvloed de
biotransformatie van het andere geneesmiddel.
Enzym verhoogd -> andere geneesmiddel wordt sneller afgebroken, je hebt meer nodig
Enzym remt -> andere geneesmiddel blijft langer in het lichaam.
Biotransformatie zorgt er over het algemeen voor dat vetoplosbare stoffen omgezet worden
tot wateroplosbare stoffen. Als een stof goed wateroplosbaar is kan het makkelijk via de
urine of gal uitgescheiden worden. (Lipofiele stoffen -> hydrofiele stoffen)
Fase 1 Fase 2
Reactie Reactie
Enzymsystemen betrokken bij biotransformatie: essentieel om geneesmiddel om te zetten.
1. Hydrolyse
2. Reductie reacties
3. Oxidatie reacties
4. Conjugatie reacties
Biotransformatie acties zijn onder te verdelen in 2 fases:
1. Hydrolyse, reductie, oxidatie: brengen een functionele groep aan in het
geneesmiddel of ze splitsen een geneesmiddel in 2’en waardoor er twee functionele
groepen ontstaan.
2. Conjugatie reactie: plaatst een conjugaat op de ontstane functionele groep.
2
,Voorbeeld reactie Benzeen:
Biotransformatie maakt heel veel verschillende metabolieten van 1 stof en die kunnen
allemaal hun eigen effect hebben. De metabolieten kunnen therapeutisch of toxische zijn.
Individuele enzymen die betrokken zijn bij biotransformatie vinden we vaak op 1 plek in de
cel. Elk enzym heeft zijn favoriete plekje in de cel waar die zijn werk het beste kan doen.
Er zijn genetische verschillen tussen mensen waardoor je slechte en goede metaboliseerders
ofwel “slow en fast metabolizers” hebt. Dit kan grote invloed hebben op hoe verschillende
mensen op een geneesmiddel reageren.
3
, - Xenobiotische stoffen (lichaamsvreemde stoffen) kunnen biotransformatie
ondergaan waarbij enzymen betrokken zijn die eigenlijk bedoeld zijn voor
lichaamseigen stoffen (endobiotische stoffen).
- Endobiotische stoffen (lichaamseigen stoffen) kunnen biotransformatie ondergaan
door enzymen die eigenlijk bedoeld zijn voor lichaamsvreemde stoffen.
De enzymen die betrokken zijn bij de omzetting van lichaamsvreemde stoffen (xenobiotica)
zijn vaak induceerbaar. Dit betekent dat je niet de hele tijd dezelfde hoeveelheid in je cellen
hebt zitten maar op het moment dat de cellen in aanraking komen met het geneesmiddel
gaan ze de enzymen die ervoor bedoeld zijn om de lichaamsvreemde stof om te zetten, gaan
ze opreguleren (er komen er meer).
‘Drug X’ -> AhR, CAR, PXR, PPARa, Nrf2 -> signaaltransductie cascade -> activering
transcriptie factoren -> verhoogt mRNA voor geneesmiddel x-metaboliserend enzym.
- Reptoren worden geactiveerd door lichaamsvreemde stoffen.
- Transcriptie factor zorgt ervoor dat er meer van dat enzym wordt aangemaakt.
Pleiotropie: 1 gen kan meer dan 1 fenotypisch effect teweegbrengen.
4
Levende wezen hebben een manier gevonden om lichaamsvreemde stoffen uit het lichaam
te verwijderen.
ADME:
- Absorptie: opnemen van de lichaamsvreemde stof
- Distributie: distributie van de stof door het lichaam
- Metabolisme: Omzetten van de lichaamsvreemde stof in andere producten, die
makkelijk uitgescheiden kunnen worden.
- Excretie: uitscheiden van de stof.
Geneesmiddel moet zo lang mogelijk in
het ‘therapeutic window’ blijven om
opgenomen te worden.
Half-life = hoe snel verdwijnt het
geneesmiddel weer uit het lichaam.
Afweging voordeel en nadeel van een
geneesmiddel is heel belangrijk!
Side effect (bijeffect) = een effect dat optreedt waarvoor een geneesmiddel niet is gemaakt.
- Bijwerkingen zijn vaak ongunstig.
De Absorptie wordt bepaald door de manier waarop een geneesmiddel toegediend wordt.
- Intraverneus (IV): direct na toediening hoge plasmaconcentratie.
- Oraal: Middel moet eerst opgenomen worden en na een tijdje bevat het de maximale
plasmaconcentratie.
LD50: letle dose 50, de concentratie van een geneesmiddel/stof waarbij 50% van de
proefdieren/cellen doodgaat.
Alles is toxische maar het hangt af van hoeveel je
ervan inneemt!
- Hoeveel en op welke manier je ermee in
aanraking komt is belangrijk.
1
,Biotransformatie
Chemische modificatie van xenobiotica (lichaamsvreemde stoffen).
First-pass effect: Heel veel van de enzymen die betrokken zijn bij biotransformatie vinden
we in hele hoge concentraties in de darmen en de lever. Oraal toegediende geneesmiddel
krijgen gelijk te maken met het first-pass effect.
Drug-drug interacties: Heeft er mee te maken dat de geneesmiddelen gebruik maken van
dezelfde enzymen bij de afbraak. 2 geneesmiddelen en het ene geneesmiddel beïnvloed de
biotransformatie van het andere geneesmiddel.
Enzym verhoogd -> andere geneesmiddel wordt sneller afgebroken, je hebt meer nodig
Enzym remt -> andere geneesmiddel blijft langer in het lichaam.
Biotransformatie zorgt er over het algemeen voor dat vetoplosbare stoffen omgezet worden
tot wateroplosbare stoffen. Als een stof goed wateroplosbaar is kan het makkelijk via de
urine of gal uitgescheiden worden. (Lipofiele stoffen -> hydrofiele stoffen)
Fase 1 Fase 2
Reactie Reactie
Enzymsystemen betrokken bij biotransformatie: essentieel om geneesmiddel om te zetten.
1. Hydrolyse
2. Reductie reacties
3. Oxidatie reacties
4. Conjugatie reacties
Biotransformatie acties zijn onder te verdelen in 2 fases:
1. Hydrolyse, reductie, oxidatie: brengen een functionele groep aan in het
geneesmiddel of ze splitsen een geneesmiddel in 2’en waardoor er twee functionele
groepen ontstaan.
2. Conjugatie reactie: plaatst een conjugaat op de ontstane functionele groep.
2
,Voorbeeld reactie Benzeen:
Biotransformatie maakt heel veel verschillende metabolieten van 1 stof en die kunnen
allemaal hun eigen effect hebben. De metabolieten kunnen therapeutisch of toxische zijn.
Individuele enzymen die betrokken zijn bij biotransformatie vinden we vaak op 1 plek in de
cel. Elk enzym heeft zijn favoriete plekje in de cel waar die zijn werk het beste kan doen.
Er zijn genetische verschillen tussen mensen waardoor je slechte en goede metaboliseerders
ofwel “slow en fast metabolizers” hebt. Dit kan grote invloed hebben op hoe verschillende
mensen op een geneesmiddel reageren.
3
, - Xenobiotische stoffen (lichaamsvreemde stoffen) kunnen biotransformatie
ondergaan waarbij enzymen betrokken zijn die eigenlijk bedoeld zijn voor
lichaamseigen stoffen (endobiotische stoffen).
- Endobiotische stoffen (lichaamseigen stoffen) kunnen biotransformatie ondergaan
door enzymen die eigenlijk bedoeld zijn voor lichaamsvreemde stoffen.
De enzymen die betrokken zijn bij de omzetting van lichaamsvreemde stoffen (xenobiotica)
zijn vaak induceerbaar. Dit betekent dat je niet de hele tijd dezelfde hoeveelheid in je cellen
hebt zitten maar op het moment dat de cellen in aanraking komen met het geneesmiddel
gaan ze de enzymen die ervoor bedoeld zijn om de lichaamsvreemde stof om te zetten, gaan
ze opreguleren (er komen er meer).
‘Drug X’ -> AhR, CAR, PXR, PPARa, Nrf2 -> signaaltransductie cascade -> activering
transcriptie factoren -> verhoogt mRNA voor geneesmiddel x-metaboliserend enzym.
- Reptoren worden geactiveerd door lichaamsvreemde stoffen.
- Transcriptie factor zorgt ervoor dat er meer van dat enzym wordt aangemaakt.
Pleiotropie: 1 gen kan meer dan 1 fenotypisch effect teweegbrengen.
4