Samenvatting Onderwijskunde B2
Leren:
= het eigen maken van nieuwe, of het aanpassen van bestaande kennis, gedrag,
vaardigheden, procedures, inrichtingen of waarden. Kennisstructuren.
Leerconcepties:
= Opvattingen die mensen hebben over wat leren is.
1. Opname-leerconceptie
Letterlijk mogelijk leren.
o Samenvatten, rijtjes maken ‘stampen’
1. Constructie-leerconceptie
Betekenis geven aan informatie
o Relaties leggen met wat je al weet (inzicht, snappen).
2. Toepassing-leerconceptie
Is nuttig (je kunt het toepassen).
o Zoeken naar toepassingsmogelijkheden.
3. Stimulerings-leerconceptie
Leren is vervelend
o Anderen moeten helpen, zo snel mogelijk.
Leerstrategieën:
1. Herhalen Informatie repeteren, inslijpen
2. Organisatie Patronen ontdekken, groepjes maken, hoofd en bijzaken
onderscheiden.
3. Elaboratie Persoonlijk maken van informatie, relaties leggen met wat je al weet.
4. Verbeelding Creatief omgaan met informatie.
Ontwerpmodel = leerinhoud wordt geïntegreerd met de leerstrategieën.
Leervormen:
= verschillende vormen van leren
1. Abstract leren (denker)
Leren door theorie te bestuderen.
o Artikelen, boeken internet
1. Actief leren (ontwerper)
Leren door toepassingen te bedenken voor de praktijk.
o OOL-les ontwerpen en uitvoeren
1. Concreet leren (doener)
Leren door te doen , te handelen en te ervaren.
o Uitvoeren van lessen
1. Reflectief leren (beschouwer)
Leren door na te denken over je ervaringen en het leren.
o Leerpunten opschrijven
Incidenteel leren = leren zonder dat je het van plan bent (bijv. tv of krant).
, Intentioneel leren = doelbewust leren (op school).
Geheugen:
Declaratieve kennis weten wat; feitenkennis
Procedurele kennis weten hoe
Episodische kennis persoonlijke kennis; kennis over jezelf
Geheugensystemen:
- Sensorisch geheugen
(zien, ruiken, voelen, proeven, horen)
- Werkgeheugen
(delen van het langetermijngeheugen die actief zijn)
- Langetermijngeheugen
(grote hoeveelheden kennis opgeslagen op diverse terreinen)
Persoonlijk interpretatiekader:
= Nieuwe informatie wordt door de lerende bewerkt, gevormd, aangepast en
geïnterpreteerd.
= Als kennisnetwerk bestaan uit geheugensporen
De menselijke geest is altijd bezig met betekenis te geven aan de informatie die zij krijgt
het kent een ordenend principe vanuit zichzelf.
Ordeningen associaties
- Wat lijkt op elkaar? Hoe heb ik dit eerder opgelost?
Transfer je kan in een nieuwe situaties eerdere ervaringen toepassen.
Assimilatie bestaande info en ervaringen in schema’s plaatsen
Accommoderen = aanpassen van het persoonlijk interpretatiekader om nieuwe
kennis en ervaringen betekenis te kunnen geven.
Attributie:
= Aan welke oorzaken schrijven leerlingen succes of falen toe bij het leren?
Locus = plaats
o Ligt de oorzaak binnen jezelf? intern
o Ligt de oorzaak buiten jezelf? extern
Stabiliteit
o Is het vaststaand hoe goed je het doet? stabiel
o Verschilt het elke keer? instabiel
Zelfbeeld = hoe je jezelf ziet als lerende
Zelfeffectiviteit = hoeveel vertrouwen heb je in jezelf als je een leerprestatie moet leveren?
Learning power palette:
Leren:
= het eigen maken van nieuwe, of het aanpassen van bestaande kennis, gedrag,
vaardigheden, procedures, inrichtingen of waarden. Kennisstructuren.
Leerconcepties:
= Opvattingen die mensen hebben over wat leren is.
1. Opname-leerconceptie
Letterlijk mogelijk leren.
o Samenvatten, rijtjes maken ‘stampen’
1. Constructie-leerconceptie
Betekenis geven aan informatie
o Relaties leggen met wat je al weet (inzicht, snappen).
2. Toepassing-leerconceptie
Is nuttig (je kunt het toepassen).
o Zoeken naar toepassingsmogelijkheden.
3. Stimulerings-leerconceptie
Leren is vervelend
o Anderen moeten helpen, zo snel mogelijk.
Leerstrategieën:
1. Herhalen Informatie repeteren, inslijpen
2. Organisatie Patronen ontdekken, groepjes maken, hoofd en bijzaken
onderscheiden.
3. Elaboratie Persoonlijk maken van informatie, relaties leggen met wat je al weet.
4. Verbeelding Creatief omgaan met informatie.
Ontwerpmodel = leerinhoud wordt geïntegreerd met de leerstrategieën.
Leervormen:
= verschillende vormen van leren
1. Abstract leren (denker)
Leren door theorie te bestuderen.
o Artikelen, boeken internet
1. Actief leren (ontwerper)
Leren door toepassingen te bedenken voor de praktijk.
o OOL-les ontwerpen en uitvoeren
1. Concreet leren (doener)
Leren door te doen , te handelen en te ervaren.
o Uitvoeren van lessen
1. Reflectief leren (beschouwer)
Leren door na te denken over je ervaringen en het leren.
o Leerpunten opschrijven
Incidenteel leren = leren zonder dat je het van plan bent (bijv. tv of krant).
, Intentioneel leren = doelbewust leren (op school).
Geheugen:
Declaratieve kennis weten wat; feitenkennis
Procedurele kennis weten hoe
Episodische kennis persoonlijke kennis; kennis over jezelf
Geheugensystemen:
- Sensorisch geheugen
(zien, ruiken, voelen, proeven, horen)
- Werkgeheugen
(delen van het langetermijngeheugen die actief zijn)
- Langetermijngeheugen
(grote hoeveelheden kennis opgeslagen op diverse terreinen)
Persoonlijk interpretatiekader:
= Nieuwe informatie wordt door de lerende bewerkt, gevormd, aangepast en
geïnterpreteerd.
= Als kennisnetwerk bestaan uit geheugensporen
De menselijke geest is altijd bezig met betekenis te geven aan de informatie die zij krijgt
het kent een ordenend principe vanuit zichzelf.
Ordeningen associaties
- Wat lijkt op elkaar? Hoe heb ik dit eerder opgelost?
Transfer je kan in een nieuwe situaties eerdere ervaringen toepassen.
Assimilatie bestaande info en ervaringen in schema’s plaatsen
Accommoderen = aanpassen van het persoonlijk interpretatiekader om nieuwe
kennis en ervaringen betekenis te kunnen geven.
Attributie:
= Aan welke oorzaken schrijven leerlingen succes of falen toe bij het leren?
Locus = plaats
o Ligt de oorzaak binnen jezelf? intern
o Ligt de oorzaak buiten jezelf? extern
Stabiliteit
o Is het vaststaand hoe goed je het doet? stabiel
o Verschilt het elke keer? instabiel
Zelfbeeld = hoe je jezelf ziet als lerende
Zelfeffectiviteit = hoeveel vertrouwen heb je in jezelf als je een leerprestatie moet leveren?
Learning power palette: