100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Samenvatting Scheikunde H1 t/m 13 Chemie Overal havo 4 + havo 5, ISBN: 9789001819743

Rating
1.0
(1)
Sold
7
Pages
50
Uploaded on
16-03-2023
Written in
2022/2023

Vind je scheikunde lastig? Dan is dit de perfecte samenvatting waardoor jij het beter gaat begrijpen en slaagt voor je examen! Waar wacht je nog op? Deze samenvatting bevat alle informatie voor het eindexamen van 5 havo en hiermee ga jij zeker slagen!

Show more Read less
Level
Course











Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Connected book

Written for

Institution
Secondary school
Level
Course
School year
5

Document information

Summarized whole book?
Yes
Uploaded on
March 16, 2023
File latest updated on
May 8, 2023
Number of pages
50
Written in
2022/2023
Type
Summary

Subjects

Content preview

Hoofdstuk 1 Scheiden en reageren
1.1 Zuivere stof en mengsel
Moleculen zijn gevormd uit 2 of meer atomen (H2O = molecuul, H, O = atomen)

Zuivere stof = Eén soort bouwstenen, atomen of moleculen
Element = Bouwstenen van zuivere stof uit één soort atomen
Verbinding = Bouwstenen van zuivere stof uit twee of meer soorten atomen




Oplossing = Helder mengsel van vloeistof(fen) met een vaste stof of gas, die tot op de kleinste
deeltjes (microniveau) zijn gemengd
Suspensie = Troebel mengsel van vaste stof en vloeistof, waarbij vaste stof niet is opgelost,
zweeft in vorm van kleine korreltjes, vaste stof zakt naar beneden door dichtheid
Emulsie = Troebel mengsel van 2 vloeistoffen die niet goed mengbaar zijn

Door verschil dichtheid zakt 1 vloeistof naar beneden  2 vloeistoffen op elkaar =tweelagensysteem

Emulgator = Hulpstof, zorgt ervoor dat een emulsie niet ontmengt
Katalysator = Stof die reactie sneller laat verlopen

Emulgatormolecuul heeft lange hydrofiele ‘staart’ die slecht met water
mengt en een kleine hydrofiele ‘kop’ die goed met water mengt.

Hydrofiele stof mengt goed met water (slecht met olie)
Hydrofobe stof mengt niet/slecht met water (goed met olie)


1.2 Scheidingsmethoden
Filtreren = Verschil in deeltjesgrootte, filtraat = vloeistof, residu = vaste stof (die achterblijft)
Bezinken = Verschil in dichtheid (bij suspensies), soms versnellen door centrifugeren
Indampen = Verschil in kookpunt
Destillatie = Verschil in kookpunt (destillatieopstelling), residu = mengsel dat niet verdampt,
destillaat = opgevangen vloeistof
Extraheren = Verschil in oplosbaarheid, oplosmiddel toevoegen (extractiemiddel)
Adsorptie = Verschil in adsorptievermogen, kleur-, geur- en smaakstoffen verwijderen uit
oplossing door koolstof, koolstof = adsorptiemiddel
Chromatografie= Verschil in aanhechtingsvermogen en oplosbaarheid, je kunt uitzoeken
hoeveel/welke stoffen het mengsel bestaat, papierchromatografie, ook mogelijk om
stoffen in mengsel te herkennen

,1.3 Chemische reacties
Algemene kenmerken chemische reacties:

̶ Beginstoffen verdwijnen, reactieproducten ontstaan
̶ Totale massa beginstoffen gelijk aan massa reactieproducten (wet van massabehoud)
̶ Stoffen reageren en ontstaan in vaste massaverhouding
̶ Minimale temperatuur nodig  reactietemperatuur (elke keer anders)
̶ Energie-effect, soms komt energie vrij, soms energie nodig

Exotherme reactie = Reactie waarbij energie vrijkomt (verbrandingsreacties) (ex = uit, verkering)
Endotherme reactie = Reactie die voortdurend energie nodig heeft (meestal ontledingsreactie)

Om een reactie te starten moet je eerst energie toevoegen om de stoffen op de reactietemperatuur
te brengen  activeringsenergie

Energie effect van een chemische reactie kun je weergeven in energiediagram

Reactie-energie = Het verschil tussen de hvlheid energie van beginstoffen en reactieproducten.

CH4 (g) + 2O2 (g)  CO2 (g) + 2H2O (l) = reactievergelijking

2NH3 - = coëfficiënt , = index

Reactietypes:

̶ Ontledingsreactie = 1 stof  meerdere stoffen
endotherm, bijv: 2H2O  2H2 + O2
 Thermolyse = m.b.v. warmte
 Fotolyse = m.b.v. licht
 Elektrolyse = m.b.v. elektrische energie (stroom)
̶ Vormingsreactie = meerdere stoffen  1 stof
exotherm, bijv: N2 + 3H2  2NH3
̶ Verbrandingsreactie = Brandstof + O2  CO2 + H2O
exotherm, bijv: CH4 + 2O2  CO2 + 2H2O

Cl2 - Claire Waterstof wit
F2 - fietst Koolstof zwart
I2 - in Zuurstof rood
H2 - haar Stikstof blauw
O2 - onderbroek Jood paars
N2 - naar Chloor groen
Br2 - Bram Fosfor oranje



1.4 Snelheid van een reactie
Reactietijd = De tijd die is verstreken tussen begin en einde van reactie

Ook vorm bepaald hoe snel een stof reageert

Reactiesnelheid = Hoeveelheid stof die per seconde en per liter ontstaat/verdwijnt

, Reactiesnelheid hangt af van:

̶ Soort stof = Bijv. magnesium
̶ Verdelingsgraad = Hoe groter, hoe fijner stof is verdeeld, des te sneller verloopt
reactie. Grote verdelingsgraad zorgt voor groot contactoppervlak
tussen beginstoffen. Bij oplossingen verdelingsgraad maximaal, alle
deeltjes in contact.
̶ Concentratie = Hoeveelheid stof per mL oplossing. Reactiesnelheid groter als
concentratie van beginstoffen groter wordt.
̶ Temperatuur = Reactiesnelheid neemt toe als temperatuur hoger is.
̶ Katalysator = Stof die reactie sneller laat verlopen (hulpstof) en/of bij een lagere
temperatuur. Enzym = katalysator die biologische reactie versnelt.

Hoofdstuk 2 Bouwstenen van stoffen
2.1 Periodiek systeem
Protonen (p) positief 1u
Neutronen (n) neutraal 1u
Elektronen (e-) negatief ‘0’ u

Protonen Elektronen
Atoomnummer: Neutronen:
: :
1 H 1p 1 e- 1-1 = 0 n
2 He 2p 2 e- 4-2 = 2 n
-
3 Li 3p 3e 7-3 = 4 n
8 O 8p 8 e- 16-8 = 8 n
17 Cl 17 p 17 e- 35-17 = 18 n
17 Cl+ 17 p 16 e- 35-17 = 18 n
17 Cl- 17 p 18 e -
35-17 = 18 n
Protonen = Atoomnummer
Neutronen = Massagetal – atoomnummer (binas 25)
Elektronen = Protonen (behalve met positieve/negatieve lading)

Cl-35 of 3517Cl = Chlooratoom met massa 35 (binas 25A)
Cl-37 of 3717Cl = Chlooratoom met massa 37 (binas 25A)

Macroniveau = Dingen die je ziet (kleur, dichtheid, vast/vloeibaar)
Microniveau = Molecuul/atoomniveau (dingen die je niet ziet)

Rutherford atoommodel:

̶ Positief geladen atoomkern (p+n)
̶ Met daaromheen bewegende negatief geladen elektronen (e-)
̶ Deze elektronen vormen samen een elektronenwolk rond de kern
̶ Tussen atoomkern en elektronenwolk is grote lege ruimte

Aantal protonen = atoomnummer
Aantal neutronen in atoomkern soms gelijk aan protonen, soms groter
Massa neutron en proton vrijwel gelijk
Som van protonen en neutronen in atoomkern = massagetal

Elektrische lading van proton en elektron kun je uitdrukken in coulumb, lading van proton = 1,6 x
10^-19 coulumb (C)
Elementair ladingskwantum (e) = elektrische lading van proton en elektron (proton lading: +1e - ,
elektron lading: -1e-)
Negatieve lading elektronenwolk prc even groot als positieve lading kern
Voor elk atoom is aantal protonen gelijk aan elektronen

, Lading (C): Lading (e): Plaats: Aantal:
Proton (+1,6 x 10^-19) +1 Kern Gelijk aan atoomnummer
Neutron (0) 0 Kern Kan verschillen
Elektron (-1,6 x 10^-19) -1 Rond de kern Gelijk aan atoomnummer Isotopen
= Atomen met hetzelfde symbool en aantal protonen maar meet een ander
massagetal en ander aantal neutronen. (Cu-35 of Cu-65, 6529CU of 6329Cu)

Atoommodel van Bohr:

Elektronenschil = Banen rondom de kern waarin elektronen bevinden

Schil K L M N O P Q
Nummer (n) 1 2 3 4 5 6 7
Maximale verdeling 2 8 18 32 32 32 32
Periodiek systeem:

̶ Periode = Horizontale rij van atoomsoorten in periodiek systeem
̶ Groep = Verticale kolom van atoomsoorten in het periodiek systeem (alles wat in
dezelfde groep staat heeft dezelfde eigenschap)

Groep 1 = Alkalimetalen
Groep 17 = Halogenen
Groep 18 = Edelgassen

2.2 Ionen
Positief ion = Als de positieve lading groter is dan de negatieve lading na het afstaan van één of
meer van zijn elektronen uit de buitenste schil
Negatief ion = Als de negatieve lading groter is dan de positieve lading na het opnemen van één
of meer van zijn elektronen uit de buitenste schil

Alle niet-metalen krijgen een negatieve lading
Alle metalen krijgen een positieve lading

Valentie-elektronen = Elektronen in de buitenste schil

Atoomsoorten uit dezelfde groep van het periodiek systeem met hetzelfde aantal valentie-
elektronen vormen ionen met dezelfde lading

2.3 Massa’s van bouwstenen
Atomaire massa-eenheid (u) = (voor massa van deeltjes) 1,00 u = 1,66 x 10 – 27

Massa atoom = relatieve atoommassa (symbol A) (eenheid u)
Atoomsoort
Massagetal = Totaal aantal deeltjes in de kern, (protonen en :
neutronen samen) altijd een heel getal Groep: Lading ion:
1 1+
Massa (g) Massa (u)
2 2+
Proton 1,67 x 10 - 24 1,01
13 3+
Neutron 1,67 x 10 - 24 1,01
15 3-
Elektron 9,11 x 10 - 28 5,49 x 10 - 4
16 2-
17 1-
Ion ontstaat doordat een atoom elektronen afstaat of opneemt

(Relatieve) molecuulmassa (Mr) = Massa in u van moleculen, door de massa’s van de atomen
bij elkaar op te tellen

Reviews from verified buyers

Showing all reviews
2 year ago

1.0

1 reviews

5
0
4
0
3
0
2
0
1
1
Trustworthy reviews on Stuvia

All reviews are made by real Stuvia users after verified purchases.

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
liekevandemaat
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
35
Member since
2 year
Number of followers
23
Documents
12
Last sold
1 month ago

3.8

4 reviews

5
2
4
1
3
0
2
0
1
1

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions