Werkgroepaantekeningen + handige rijtjes Strafrecht 3

Werkgroepvragen Strafrecht 3

Week 1:
Hollende kleurling
1. Wederspannigheid bij arrestatie (Art. 180 Sr) en bezit van heroïne (Opiumwet)
2. Dat hij een kleurling was die rond 3/4 in de nacht hard wegrende uit de richting
van een café (Caribbean Nights) welke bekend stond als een verzamelplaats
van handelaren en gebruikers van drugs. Vervolgens hield hij zijn linkerhand
in zijn jaszak. Dit was voor de opsporingsambtenaren zo verdacht dat men
overging tot aanhouding en overbrenging door middel van vastpakken van
verdachte en mee te nemen naar het politiebureau.
3. Het Hof zei hierover “de gegeven omstandigheden/feiten leveren noch een
redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit op noch ernstige
bezwaren nodig voor fouillering.” Dit wordt niet anders doordat verdachte zijn
linkerhand in zijn linker jaszak bleef houden.
4. Vrijspraak, geen rechtmatige bediening voor beide feiten, aangezien hij niet
als verdachte mocht worden aangemerkt.

Rennende reputatie
1. Overtreding van de Opiumwet
2. Het Hof bekrachtigt het vonnis van Rechtbank, namelijk dat de verdachte is
veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf wegens wederspannigheid. Het
Hof komt tot dit oordeel, aangezien de omstandigheden dat de inzittenden van
de personenauto bij de politieambtenaren bekend stonden als handelaren in
verdovende middelen, en er een van de inzittenden van de personenauto hard
wegrende, er een redelijk vermoeden van schuld bestond, art. 27 lid 1 Sv.
3. Volgens hem bestond er geen redelijk vermoeden van schuld en daardoor
hadden de opsporingsambtenaren hem niet mogen staande houden, art. 27
lid 1 Sv jo. Art. 52 en 53 Sv.
4. Dat de opsporingsambtenaren niet bevoegd waren om hem aan te houden,
aangezien hij in dat geval niet kon worden aangemerkt als ‘verdachte’, dus
vrijspraak.
5. De Hoge Raad oordeelt dat de overwegingen van het Hof niet onjuist zijn. Er
bestond een redelijk vermoeden van schuld van de verdachte aan enig
strafbaar feit. Op grond daarvan konden de opsporingsambtenaren de
verdachte staande houden.
6. De stelling is onjuist, aangezien de feiten in beide zaken anders zijn. In het
arrest rennende reputatie is de verdachte namelijk een bekende van de politie,
hierdoor is er sprake van een groter risico voor het vermoeden van schuld. In
de zaak Hollende Kleurling was de verdachte geen bekende van de politie en
kwam hij enkel uit de richting van het beruchte café, dus onvoldoende feiten
en omstandigheden om tot een vermoeden van schuld te komen.

Weigerachtige zwartrijder
1. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld wegens wederspannigheid.
2. ?
3. Volgens de HR eindigt de bevoegdheid tot staande houden, naar redelijke
uitleg van art. 52 SV, niet reeds door de enkele omstandigheid dat verdachte
een door de opsporingsambtenaren gestelde vraag naar zijn personalia niet of
ontwijkend heeft beantwoord. Art. 52 Sv wordt dus ruim uitgelegd door de HR.

, Casus 1
1. Er is hier sprake van aanhouding buiten ontdekking op heterdaad ex. Art.
128/51 Sv.
2.
- Dit mag door de OvJ, Hulp OvJ, opsporingsambtenaar -> Hier is in casu
aan voldaan, want opsporingsambtenaar.
- Voorwaarden wanneer het mag, namelijk alleen bij een feit waar
voorlopige hechtenis kan worden gegeven -> Hier is aan voldaan, gezien
art. 312 Sr gevangenisstraf 9 jaar of geldboete 5e categorie. Ogv art, 67 lid
1 sub a Sv is er dus voorlopige hechtenis mogelijk (aangezien het 4 jaar of
meer is).
- Max. duur is zolang als noodzakelijk is -> In casu mag de OvJ hem dus
langer vasthouden.
Vereisten:
1. Sprake van een verdachte ogv art. 27 lid 1 Sv?
 Blijkt er uit de feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van
schuld? -> Ja, want er is zeker een redelijk vermoeden van schuld door
de getuigenverklaring welke is gegeven.
2. Bevel van OvJ of hulp OvJ of spoedeisende situatie -> Nee.
3. Spoedig mogelijke voorgeleiding
4. Gepast geweld (proportionele dwang)
Conclusie: geen rechtmatige aanhouding
3.
Ogv art. 28d Sv kan de raadsman het verhoor bijwonen en daaraan
deelnemen en ogv art. 27c wordt de verdachte van zijn recht op rechtsbijstand
mededeling gedaan.

Casus 2
1. Op grond van art. 52 is iedere opsporingsambtenaar bevoegd, maar
hiervoor moet er wel sprake zijn van een verdachte, waarbij ook sprake
moet zijn van een redelijk vermoeden van schuld. In casu is van het
voorstaande sprake, aangezien het allemaal met elkaar overeenkomt.
Redelijk vermoeden van schuld -> Rennende reputatie arrest
2. Sprake van aanhouding buiten heterdaad, art. 128/54 Sv.
Dus volgende vereisten:
1. Door een opsporingsambtenaar -> Ja
2. Verdachte? -> Ja, redelijk vermoeden van schuld is aan voldaan.
3. Misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan -> Ja,
gevangenisstraf van max 6 jaar en dus voldaan aan art. 67 lid 1 sub a
Sv
4. Proportioneel en subsidiair -> Ja
5. Op bevel van OvJ -> nee.
Is er ook sprake van een spoedeisende situatie ogv art. 54 lid 4 Sv? Ja,
staande houding is namelijk al afgelopen en ze kunnen wegrijden,
daarom moeten ze nu worden aangehouden.
Conclusie: Aanhouding is dus rechtmatig.
3. Vragen hebben betrekking op het gepleegde strafbare feit en de agenten
zien hen als verdachte, dus sprake van verhoor en cautieplicht dient dan te
worden gegeven, art. 29 lid 2 Sv.