100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting grondtrekken van het Nederlandse strafrecht!! $3.91   Add to cart

Summary

Samenvatting grondtrekken van het Nederlandse strafrecht!!

 12 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het boek grondtrekken van het Nederlandse strafrecht. Zelf een 8 gehaald op de universiteit met deze samenvatting!!!

Preview 6 out of 42  pages

  • Yes
  • March 9, 2023
  • 42
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
HET BOEK

HOOFDSTUK 1


INLEIDING
Het opleggen van een straf dient voornamelijk voor 2 doelen: vergelding en preventie. Vergeldingsaspect kan
zorgen voor morele genoegdoening, iemand pleegt een strafbaar feit tegen een slachtoffer of de maatschappij
en wordt hier dan voor gestraft. Preventieaspect houdt in dat mensen geen straf willen krijgen, dus zullen zij
gedrag dat leidt tot een straf, zoveel mogelijk willen voorkomen.
Preventie wordt onderverdeeld in speciale en generale preventie. Speciale preventie is dat de dader die in
aanraking is gekomen met de gevolgen van het overtreden van een strafrechtelijke norm, de volgende keer
twee keer zou nadenken voordat hij nog eens iets doet (voorkomen). Generale preventie houdt in dat ook
anderen dan de gestrafte zelf lering krijgen dat er voor het plegen van een strafbaar feit straf wordt opgelegd.
Strafrecht wordt onderverdeeld in 3 delen:
- Materieel strafrecht (strafrecht) bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welke personen daarvoor
kunnen worden gestraft.
- Formeel strafrecht (strafvordering) bepaalt welke regels gevolg moeten worden wanneer een norm
van het materiele recht is overtreden.
- Sanctierecht heeft betrekking op de voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen worden
opgelegd en ten uitvoer gelegd.


HOOFDSTUK 2


PLAATS EN STRUCTUUR VAN STRAFBEPALINGEN
De strafbepaling bestaat in de meest volledige vorm uit: (art 255 lid 1 Sr is hier een voorbeeld van)
- Delictsomschrijving geeft aan welke ongewenste gedraging de wetgever strafbaar heeft willen
stellen.
- Kwalificatie-aanduiding  maakt duidelijk hoe het gedrag in juridisch opzicht moet worden benoemd.
- Strafbedreiging bepaalt welke soort straf mag worden opgelegd en wat het maximum daarbij is.


DE OPBOUW VAN HET STRAFBARE FEIT IN VIER COMPONENTEN
Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving,
die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. 4 componenten:
- Menselijke gedraging de gedraging moet dus verricht zijn door een mens. Dit kunnen zowel
natuurlijke personen als rechtspersonen (BV, stichtingen en gemeenten) zijn. Verder moet het gaan
om een gedraging, niemand kan gestraft worden voor het hebben van een bepaalde gedachten.
- Wettelijke delictsomschrijving gedragingen zijn pas strafbaar als zij in de strafwet terug te vinden
zijn (legaliteitsbeginsel).
- Wederrechtelijkheid in strijd met het recht. Met anderen woorden als iemand niet handelt in strijd
met het recht, dus zijn gedrag niet verkeerd is, dan dient er ook geen straf te volgen. Er bestaan
gronden om aan te nemen dat de gedraging niet wederrechtelijk was, dit worden
rechtvaardingsgronden genoemd.
- Schuld moet worden opgevat als verwijtbaarheid. Als iemand redelijkerwijs een andere optie had
dan het overtreden van de wet, dan bestaat er verwijtbaarheid. Wie zich redelijkerwijs kan onthouden
van wetsovertreding, moet dat ook doen. Er kunnen redenen zijn dat het vervullen van de
delictsomschrijving niet verwijtbaar is, dat zijn schulduitsluitingsgronden.

,LEGALITEIT EN INTERPRETATIE
Interpretatiemethoden:
- Wethistorische interpretatie om te kunnen bepalen wat de inhoud is van een wetsbepaling, wordt
gekeken naar de totstandkomingsgeschiedenis van de bepaling in kwestie.
- Grammaticale interpretatie de inhoud van de wet wordt bepaald aan de hand van de taalkundige
betekenis van de woorden in de desbetreffende bepaling.
- Systematische interpretatie de wet wordt uitgelegd aan de hand van de systematiek van de wet.
- Teleologische interpretatie wordt gekeken naar het doel van de wetgever.


BESTANDDELEN EN ELEMENTEN
Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid worden de elementen genoemd. De onderdelen van de
delictsomschrijving worden bestanddelen genoemd. Bestanddelen vindt men in de wettekst, terwijl elementen
de niet in de wet opgenomen voorwaarden voor strafbaarheid zijn.
Art 350 lid 1 Sr, in deze delictsomschrijving komt het woord wederrechtelijkheid voor. Bij alle delicten waarbij
wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving voorkomt, is de wederrechtelijkheid geen element maar
bestanddeel (bij mishandeling is wederrechtelijkheid ook bestanddeel).

SOORTEN DELICTEN
Strafbare feiten worden verdeeld over misdrijven en overtredingen. Misdrijven zijn over het algemeen erger
dan overtredingen. Misdrijven zijn te vinden in boek 2 en overtredingen in boek 3.
Formele delicten staan in de wet omschreven als handeling, een specifiek omschreven activiteit (dragen van
vuurwapens).
Materiele delicten niet het handelen dat strafbaar wordt gesteld maar het veroorzaken van een gevolg
(doodslag, doet er niet toe hoe het precies gebeurd is maar dat iemand opzettelijk van het leven is beroofd.
Commissiedelicten actief handelen (stelen, vermoorden, vervalsen).
Omissiedelicten gaat om het nalaten (art 450 Sr).
Gekwalificeerde delicten  zorgt voor een zwaardere straf (doodslag met voorbedachte raden).
Geprivilegieerde delicten zorgt voor een mindere straf (ten opzichte van het gronddelict).


CAUSALITEIT
Causaliteit is de leer van oorzaak en gevolg. Als de relatie tussen twee gebeurtenissen te beschrijven is als
oorzaak en gevolg, dan zegt men dat er tussen die gebeurtenissen een causaal of oorzakelijk verband bestaat.
Causaliteit is onder andere van belang bij de materiele delicten, er moet dan een oorzakelijk verband bestaan
tussen de niet in de wet omschreven gedraging en het in de wet strafbaar gestelde gevolg.
De leer van conditio sine qua non indien bij het ontbreken van een schakel in de reeks der gebeurtenissen
het gevolg zou zijn uitgebleven, is deze schakel kennelijk onmisbaar en daarom als gevolg aan te wijzen is.
Causa-proximaleer hierbij wordt ervan uitgegaan dat de veroorzakende factor die het dichtst bij het gevolg
ligt, in juridisch opzicht als oorzaak moet gelden.
Voorzienbaarheidsleerde nadruk hierbij ligt op de handeling waarvan kan worden gezegd dat deze een
gevolg heeft dat naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar was.

,HOOFDSTUK 3


OPZET
Opzettelijk handelen betekent: willens en wetens handelen. De dader die opzettelijke handelt, weet waar hij
mee bezig is en hij wil het ook doen. Als een delictsomschrijving opzet vereist, dan maakt het niet uit met welke
graad opzet er is gehandeld. Het belang van de gemaakte indeling, is dat het inzichten verschaft die nodig zijn
om schuld te onderscheiden van opzet. Graden van opzet:
1. Opzet met bedoeling het nagenoeg enige doel of streven van de dader is in dat geval het verrichten
van de strafbare handeling. Sprake van willens en wetens handelen, de dader weet waar hij mee bezig
is.
2. Voorwaardelijk opzet de daders zijn soms zo gericht op hun primaire doel, dat zij de aanmerkelijke
kans voor lief nemen dat door hun gedraging ook een ander gevolg zal intreden. In dit geval kan opzet
worden aangenomen ten aanzien van het niet primair beoogde gevolg.
(Cicero-arrest en arrest Aanmerkelijke kans)
3. Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn daarbij heeft de dader een bepaald doel voor ogen, maar hij
weet dat het noodzakelijk is een bepaald (niet primair beoogd) gevolg in het leven te roepen om dat
doel te bereiken. Er is dus geen sprake van slechts een aanmerkelijke kans. De kans dat het gevolg
intreedt is 100%, daarom wordt er ook wel gesproken van zekerheidsbewustzijn.

In de meeste delicten waarin opzet een bestanddeel is, staat het woord opzettelijk in de delictsomschrijving.
Soms wordt het opzetvereiste ook anders uitgedrukt, bijvoorbeeld: wetende dat (art 363 Sr), wist (art 416 Sr)
of oogmerk (art 310 Sr).
Bij bijvoorbeeld mishandeling (art 300 Sr) wordt opzet als het ware ingelezen in het woord mishandeling.
Wordt ingeblikt opzet genoemd. Bijvoorbeeld ook opruien (art 131 Sr), verzetten (art 180 sr) of seksueel
binnendringen (art 245 Sr).

Het is bij opzetdelicten van groot belang te bepalen waar het opzet van de pleger van een strafbaar feit precies
op was gericht. De intentie van de dader kan van grote invloed zijn voor het antwoord op de vraag welk
strafbaar feit er precies is gepleegd.


CULPA
1. Schuld als element = verwijtbaarheid. Van verwijtbaarheid is sprake als van de dader in redelijkheid
kon worden gevergd dat hij zich anders gedroeg dan hij deed. Als er voor iemand dus redelijkerwijs
een andere mogelijkheid bestond dan het overtreden van de wet, dan kan men de dader een verwijt
maken van hetgeen hij deed. Wie zich in redelijkheid kon onthouden van een wetsovertreding moet
dit ook doen.
2. Schuld als bestanddeel = culpa. Als het woord schuld in de delictsomschrijving voorkomt, dan betekent
schuld niet verwijtbaarheid, maar culpa. Als de onvoorzichtigheid van de dader leidt tot een strafbaar
gevolg, bijvoorbeeld de dood van een ander, dan kan er sprake zijn van een culploos delict. Dit is waar
het bij culpeloze delicten omgaat: een strafbaar feit plegen door gebrek aan beleid, door onvoldoende
zorg, door gebrek aan nadenken waar dat eigenlijk nodig was, door onachtzaamheid.
Om van een individueel geval te kunnen vaststellen dat er sprake is van culpa, moet van de dader gezegd
kunnen worden dat hij onvoorzichtig is geweest. In strafrechtelijke dogmatiek is het algemeen aanvaard dat
culpa pas aangenomen kan worden als die onvoorzichtigheid de dader te verwijten valt.
Culpa: een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid.

Er is lichte culpa, waarbij onvoorzichtigheid niet erg groot is, en er bestaan zwaardere vormen van culpa
waarbij onvoorzichtigheid groter is. Een belangrijk onderscheid binnen culpa is dat tussen de bewuste culpa en
onbewuste culpa. Als de culploze dader zich realiseert dat hij onvoorzichtig bezig is, dan spreken we van
bewuste culpa. Als de wetenschap omtrent de onvoorzichtigheid niet bij de dader aanwezig is, dan is dat
onbewuste culpa.
Een bijzondere vorm van bewuste culpa is roekeloosheid. Deze culpavorm is te vinden in art 175 van de
Wegensverkeerswet en in art 307 en 308 Sr. Van roekeloosheid is sprake als er een of meer gedragingen van de
dader aangewezen kunnen worden die erop duiden dat door hem welbewust onaanvaardbare risico’s zijn
genomen.

,Wat is het verschil tussen bewuste culpa en onvoorwaardelijk opzet? Voorwaardelijk opzet wordt omschreven
als: zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat het strafbare gevolg van het handelen
zich voordoet. Bewuste culpa: zich bewust zijn van het gevaar, maar (lichtvaardig) vertrouwen op een goede
afloop. Of er sprake is van opzet of culpa lijkt dus te liggen in het hoofd van de verdachte. Alleen hij kan
vertellen hoe hij omging met de mogelijke gevolgen van zijn gedraging. De wil van de verdachte met betrekking
tot de gevolgen is dus van doorslaggevende betekenis. Rechters maken gebruik van 2 typen redeneringen als zij
beslissen of opzet kan worden bewezen:
1. Sommige aanwijzingen kunnen voor opzettelijk dan wel voor culploos handelen worden gevonden in
de door rechtbank vastgestelde gedragingen (objectiveren).
2. Wordt vaak de vergelijking gemaakt met het gedrag van normale mensen. Er mag worden uitgegaan
dat een verdachte de inzichten heeft gehad die normale mensen hebben, tenzij er contra-indicaties
zijn (normaliseren).


HOOFDSTUK 4


STRAFUITSLUITINGSGRONDEN
In de meeste gevallen is het zo dat iemand die een delictsomschrijving vervult, dit doet op een
wederrechtelijke en verwijtbare manier. Alleen in uitzonderingsgevallen bestaan er rechtsgeldige redenen om
aan te nemen dat de wederrechtelijkheid of verwijtbaarheid ontbreekt. Dit worden strafuitsluitingsgronden
genoemd. Er bestaan 2 soorten uitsluitingsgronden: rechtvaardigingsgronden (de daad) en
schulduitsluitingsgronden (de dader). Rechtvaardigingsgronden nemen de wederrechtelijkheid weg, de
gedraging is dan niet in strijd met het recht geweest. Men kan dan stellen dat de gedraging van de verdachte
rechtvaardig was. Schulduitsluitingsgronden de verwijtbaarheid wegnemen. Wordt dus gekeken naar de
strafbaarheid van de verdachte, niet naar de gedraging. Een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond leidt
altijd tot straffeloosheid.


RECHTVAARDIGINGSGRONDEN
Noodweer (art 41 lid 1 Sr), dit is het recht van mensen om zich te verdedigen tegen een aanval. Er moet
worden voldaan aan een aantal voorwaarden:
- Ogenblikkelijk en wederrechtelijke aanranding. Verdediging is alleen toegelaten tegen een aanranding
die aan de gang is op het moment dat de verdediging wordt ingezet. Het is niet toegestaan zich te
verdedigen tegen een aanval die wel dreigt, maar nog niet daadwerkelijk begonnen is. Verdediging is
door het ogenblikkelijk dreigende gevaar reeds toegestaan. Dit hangt dus af van de omstandigheden.
Er moet ook sprake zijn van een wederrechtelijke aanranding. Tegen een rechtmatige aanranding is
geen verdediging toegelaten (bijv vastgepakt worden en meegenomen worden naar het politiebureau
door een opsporingsambtenaar).
- Lijf, eerbaarheid of goed. Onder de eerbaarheid in het artikel gaat het om de seksuele eerbaarheid.
Aantasting van de eer of goede naam valt daaronder dus niet. De wet spreekt niet alleen van eigen
eerbaarheid maar ook die van een ander. Het noodweerrecht komt ook toe aan degene die opkomt
voor de belangen van een ander.
- Noodzakelijke en geboden verdediging. De eisen van subsidiariteit en proportionaliteit moet in acht
worden genomen. De subsidiariteitseis houdt in dat, indien het mogelijk is zich aan de aanval te
onttrekken in plaats van zich fysiek te verdedigen, men deze weg in beginsel moet nemen (moet in die
zin echt noodzakelijk zijn). De verdedigingshandeling moet proportioneel zijn ten opzichte van de
aanvalshandeling. De belangen die geschonden worden met een verdediging mogen niet veel groter
zijn dan belangen gered door de verdedingshandeling.
Overmacht als noodtoestand (art 40 Sr), hier doet zich een situatie voor waarin een keuze moet worden
gemaakt tussen 2 conflicterende plichten: enerzijds de plicht om de strafwet na te leven en anderzijds een
zwaarwegende maatschappelijke plicht. Het kan zijn dat de maatschappelijk plicht zwaarder moet wegen dan
de plicht zich te houden aan de strafwet. Als dat het geval is, dan is het juridisch juist om de strafwet te
overtreden. Ook hier moet worden voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Bevoegd ambtelijk bevel (art 43 lid 1 Sr), heft de strafbaarheid op van wetsovertredingen die zijn begaan naar
aanleiding van een bevel gegeven door of namens de overheid (lid 1).

,Wettelijk voorschrift (art 42 Sr), beoogt straffeloosheid te garanderen aan degene die de strafwet overtreedt
ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Bijvoorbeeld een politieagent die een aangehouden verdachte
meeneemt naar het politiebureau, berooft hem van zijn vrijheid (art 282 Sr). Hij handelt echter ter uitvoering
van een wettelijk voorschrift: art 53 en 54 Sv. Ook hier gelden weer de eisen van proportionaliteit en
subsidiariteit.

SCHULDUITSLUTINGSGRONDEN
Noodweerexces (art 41 lid 2 Sr), het is niet gerechtvaardigd om bij een verdediging de grenzen van het
redelijke te overschrijden, maar het is wel begrijpelijk. Disproportionele verdediging is altijd wederrechtelijk
maar, als is voldaan aan de voorwaarden, niet verwijtbaar. Hierop kan alleen beroep worden gedaan als beroep
op noodweer niet mogelijk is vanwege schending van het proportionaliteitsvereiste. Sprake van een dubbele
causaliteit: de aanval moet de oorzaak zijn van de hevige gemoedsbeweging en die moet weer veroorzaakt zijn
van de disproportionele verdediging.
Extensief noodweerexces: gaat niet om de intensiteit van de verdediging maar om de duur.
Intensief noodweerexces: gaat om de intensiteit van de verdediging.
Tardief noodweerexces: de verdediging is niet te heftig maar deze duurt voor terwijl de aanval allang afgelopen
is.
(Psychische) overmacht (art 40 Sr), valt te omschrijven als een van buiten komende drang (bijvoorbeeld een
pistool op je gericht) waaraan men redelijkerwijs geen weerstand kan of behoeft te bieden. Persoon is dan
‘gedrongen’ door een strafbare handeling. Er wordt bij psychische overmacht gekeken naar de verhouding
tussen de uitgeoefende druk en het gepleegde delict.
Onbevoegd ambtelijk bevel (art 43 lid 2 Sr), kan men denken aan een bevel dat wordt gegeven door iemand
die weliswaar ten aanzien van de bevolene hoger in rang is, maar dat deze meerdere een bevel geeft dat niet
ligt binnen de kring van zijn bevelsbevoegdheid.
Ontoerekeningsvatbaarheid (art 39 Sr), de invloed van een stoornis of gebrek in de ontwikkeling ten tijde van
het begaan van het strafbare feit wordt zo groot geacht, dat de wil van de dader niet meer in vrijheid is
gevormd. De verwijtbaarheid ontbreekt in dit geval. Je hebt ook verminderde toerekeningsvatbaarheid, dit is
geen schulduitsluitingsgrond, maar geeft mate waarin een feit aan een verdachte toe te rekenen is. Als hier
sprake van is dan wordt het strafbare feit de verdachte gewoon toegerekend maar de rechter kan hier wel
rekening mee houden bij het opleggen van een straf of maatregel.

HOOFDSTUK 5


POGING
In artikel 45 lid 1 Sr staat de poging tot een misdrijf opgenomen. In dit artikel staan een aantal kenmerken van
het begrip ‘poging’ opgenomen:
1. Uit artikel 45 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht blijkt dat alleen poging tot misdrijf strafbaar is.
Poging tot overtreding is niet strafbaar.
2. Voor een poging tot misdrijf in de zin van dit artikel is het vereist dat het voornemen van de dader
zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering.
3. De maximale straf die opgelegd kan worden voor een poging tot misdrijf, is een derde lager dan de
strafbedreiging voor het voltooide misdrijf.
4. Van belang is dat de dader die zijn poging vrijwillig opgeeft niet strafbaar is op grond van poging. Dit
wordt de vrijwillige terugtred genoemd.

De voorwaarde “begin van uitvoering” in artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht is een vaag begrip. Er zijn twee
theorieën gevormd over wanneer er sprake is van een begin van uitvoering:
1. De subjectieve theorie: hierbij ligt de nadruk op de intentie van de dader. In dit geval is er al sprake van
uitvoering als er handelingen worden verricht waaruit blijkt dat men naar voltooiing streeft.
2. De objectieve theorie: in een meer objectieve opvatting van het begin van uitvoering moet de gedraging kort
gezegd, daadwerkelijk een begin vormen van het voltooien van het misdrijf. Vaak is men de voltooiing dan
dichter genaderd dan bij de subjectieve theorie.

, Er zijn gevallen te bedenken waarin iemand streeft naar het plegen van een strafbaar feit, maar dit niet lukt. Er
zijn hier twee vormen van:
1. Absoluut: wanneer iemand een poging doet tot een misdrijf, maar dat doet op een zodanige wijze dat
er nooit een reëel gevaar voor het slagen van het misdrijf aanwezig is. Bij een absoluut ondeugdelijke
poging maakt het gebruikte middel of object slagen van de poging in alle gevallen onmogelijk:
- De absoluut ondeugdelijke poging is niet strafbaar.
- Denk hierbij aan een poging tot moord, met een pistool met losse flodders erin. Er is hier dan sprake
van een absoluut ondeugdelijk middel.
- Er kan ook een absoluut ondeugdelijk object zijn, dat is bijvoorbeeld als je een poging tot moord doet,
maar die persoon is al overleden.
2. Relatief: wanneer iemand een poging doet tot een misdrijf, maar dat niet lukt door een toevallige
omstandigheid. Onder normale omstandigheden is het middel of object geschikt om te komen tot
voltooiing.
- De relatief ondeugdelijke poging is wel strafbaar.
- Denk bij een relatief ondeugdelijk middel bijvoorbeeld aan een poging tot moord, maar die lukt
toevallig niet omdat het pistool een afwijkende baan heeft.
- Een relatief ondeugdelijk object is bijvoorbeeld bij diezelfde poging tot moord, waarbij het pistool wel
werkt en de persoon tot wie hij gericht is raakt, maar die persoon heeft een kogelvrij vest aan.

VOORBEREIDING
In artikel 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht staat de strafbaarheid beschreven die voorafgaat aan de poging, de
strafbare voorbereiding. Dit is enkel geregeld voor bepaalde gevallen. Er is sprake van voorbereiding wanneer:
- De zaken die in het artikel worden benoemd, bestemd zijn tot het begaan van een misdrijf.
- Aan de intentie van de dader wordt een doorslaggevende betekenis gegeven.
- De gedraging van de verdachte vallen nog niet te bestempelen als een uitvoeringshandelingen, maar wel als
voorbereidingshandelingen.


VRIJWILLIGE TERUGTRED
Als de dader zijn poging vrijwillig opgeeft, is hij niet strafbaar. De wetgever heeft het zo willen regelen dat,
zolang de dader nog met een poging of voorbereiding bezig is, voor hem de mogelijkheid bestaat terug te
treden (art 46b Sr). Van ‘de wil van de dader afhankelijk’ in de zin van de wet is dus geen sprake als de wil tot
stand komt onder invloed van (voor de dader) nieuwe externe factoren die min of meer dwingen de poging te
staken (horen van een naderende politiesirene geldt niet).

HOOFDSTUK 6


DEELNEMING
In de praktijk komt het vaak voor dat meerdere personen deelnemen aan een strafbaar feit. Kenmerkend voor
deelneming is dat ook personen die niet de hele delictsomschrijving vervullen, toch aansprakelijk kunnen zijn
voor het strafbare feit. De deelnemingsregeling staat in titel V van boek 1 van het Wetboek van Strafrecht (art
47 en 48 Sr).


MEDEPLEGEN
Volgens de Hoge Raad is er sprake van medeplegen wanneer twee of meer personen nauw en bewust
samenwerken bij het begaan van een strafbaar feit. Hier zijn twee voorwaarden in opgenomen: samenwerking
van een bepaalde intensiteit EN opzet. Nauwe samenwerking Uit de jurisprudentie blijkt dat de volgende
factoren als indicator voor nauwe samenwerking kunnen worden beschouwd:
- Het tonen van initiatief bij bedenken of uitvoeren.
- Het voeren van regie voor of achter de schermen.
- Overduidelijk deel uitmaken van een hechte en planmatige samenwerkende dadergroep.
- Het leveren van een onmisbare of belangrijke bijdrage.
- Een zekere inwisselbaarheid van de rollen van de daders.
- Een min of meer toevallig tot stand gekomen rolverdeling.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller yanadegeus. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.91. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

85443 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.91
  • (0)
  Add to cart