Week 1
Drie criteria voor wetenschappelijk onderzoek:
1. Systematisch empirisme: conclusies moeten we kunnen waarnemen
2. Publieke verificatie: de bevindingen moeten worden waargenomen door anderen
3. Oplosbare problemen: er moet een antwoord op mogelijk zijn
4 soorten onderzoek:
1. beschrijvend onderzoek: doel om gedrag/gedachten van een groep/individu
nauwkeurig te beschrijven. Feiten, maar geen conclusies.
2. correlationeel onderzoek: doel onderzoeken of er een relatie is tussen variabele
3. experimenteel onderzoek: oorzaak-gevolg relaties aantonen. Kenmerken:
manipulatie, random toewijzing en experimentele controle
4. quasi-experimenteel onderzoek: willekeurige toewijzing is minder streng omdat de
onderzoekers de variabele niet kunnen manipuleren.
positieve correlatie: als de ene variabele toeneemt, doet de ander dat ook
negatieve correlatie: als de ene variabele toeneemt, neemt de ander af
Empirische cyclus: volgorde van een onderzoek
1. Observatiefase: het idee ontstaat
2. Inductiefase: algemene theorie wordt bedacht.
3. Deductiefase: theorie wordt een onderzoekshypothese. Is logisch.
4. Testfase: onderzoek wordt gedaan, is lange fase. Conclusies worden getrokken
5. Evaluatiefase: theorieën aanpassen. Onderzoek nakijken
Conceptuele definitie: normale beschrijvingen van een term
Operationele definitie: hoe de term wordt waargenomen
Null findings: onderzoek waarbij geen relaties worden gevonden
File-drawer probleem: resultaten worden niet openbaar gemaakt, dus probleem.
Methodologisch pluralisme = Gevarieerdheid methoden
2 soorten statistieken
beschrijvende statistieken: beschrijven het gedrag
inferientiele statistieken: conclusies / voorspellingen trekken op basis van gegevens
Variantie= verschillen tussen mensen, situaties
Totale variantie = systematische variantie + error variantie
sy2= Σ (yij - y)2 = Som van de kwadraten
—------------- —-------------------------
N-1 N-1
sy2= totale variantie
y = gemiddelde
, yij= score van een individu (i) uit een groep (j)
N= aantal waarnemingen
Σ = som
Σ (yij - y)2 = som van de kwadraten
Stappen berekenen variantie
1. Bereken het gemiddelde van de steekproef
2. Bereken de afwijkingen van het steekproefgemiddelde
3. Kwadrateer alle afwijkingen
4. Tel die bij elkaar op
5. Delen door N-1
Standaardafwijking = wortel van de variantie
Week 2
Variabele moeten uitputtend en uitsluitend zijn
Uitputtend= elk mogelijk antwoord moet aan bod komen
Wederzijds uitsluitend= het is niet mogelijk dat meerdere antwoorden juist zijn
Hoe gelukkig bent u?
a: zeer
b: gemiddeld
c: beetje
Dit is niet uitputtend voor mensen die niet gelukkig zijn.
Meetniveaus:
1. Nominaal: De getallen zijn labels om groepen te onderscheiden
Voorbeeld: bloedgroep, geslacht
2. Ordinaal; Er zit een volgorde in de scores, maar de stappen zijn niet even groot
Voorbeeld: uitslag hardloopwedstrijd, lengte
3. Interval: er zit een volgorde in de scores en de stappen zijn even groot, maar er is
geen echt nulpunt
Voorbeeld: temperatuur in celsius/fahrenheit, jaartelling, IQ
4. Ratio: er zit een volgorde in de scores en de stappen zijn even groot en het nulpunt
is echt
Voorbeeld: reisafstand, leeftijd in jaren, gewicht
Methoden van gegevensverzameling
1. Observatie
2. Fysiologische en neurowetenschappelijke methoden
3. Zelfrapportage
4. Archiefonderzoek
5. Inhoudelijke analyse
Drie criteria voor wetenschappelijk onderzoek:
1. Systematisch empirisme: conclusies moeten we kunnen waarnemen
2. Publieke verificatie: de bevindingen moeten worden waargenomen door anderen
3. Oplosbare problemen: er moet een antwoord op mogelijk zijn
4 soorten onderzoek:
1. beschrijvend onderzoek: doel om gedrag/gedachten van een groep/individu
nauwkeurig te beschrijven. Feiten, maar geen conclusies.
2. correlationeel onderzoek: doel onderzoeken of er een relatie is tussen variabele
3. experimenteel onderzoek: oorzaak-gevolg relaties aantonen. Kenmerken:
manipulatie, random toewijzing en experimentele controle
4. quasi-experimenteel onderzoek: willekeurige toewijzing is minder streng omdat de
onderzoekers de variabele niet kunnen manipuleren.
positieve correlatie: als de ene variabele toeneemt, doet de ander dat ook
negatieve correlatie: als de ene variabele toeneemt, neemt de ander af
Empirische cyclus: volgorde van een onderzoek
1. Observatiefase: het idee ontstaat
2. Inductiefase: algemene theorie wordt bedacht.
3. Deductiefase: theorie wordt een onderzoekshypothese. Is logisch.
4. Testfase: onderzoek wordt gedaan, is lange fase. Conclusies worden getrokken
5. Evaluatiefase: theorieën aanpassen. Onderzoek nakijken
Conceptuele definitie: normale beschrijvingen van een term
Operationele definitie: hoe de term wordt waargenomen
Null findings: onderzoek waarbij geen relaties worden gevonden
File-drawer probleem: resultaten worden niet openbaar gemaakt, dus probleem.
Methodologisch pluralisme = Gevarieerdheid methoden
2 soorten statistieken
beschrijvende statistieken: beschrijven het gedrag
inferientiele statistieken: conclusies / voorspellingen trekken op basis van gegevens
Variantie= verschillen tussen mensen, situaties
Totale variantie = systematische variantie + error variantie
sy2= Σ (yij - y)2 = Som van de kwadraten
—------------- —-------------------------
N-1 N-1
sy2= totale variantie
y = gemiddelde
, yij= score van een individu (i) uit een groep (j)
N= aantal waarnemingen
Σ = som
Σ (yij - y)2 = som van de kwadraten
Stappen berekenen variantie
1. Bereken het gemiddelde van de steekproef
2. Bereken de afwijkingen van het steekproefgemiddelde
3. Kwadrateer alle afwijkingen
4. Tel die bij elkaar op
5. Delen door N-1
Standaardafwijking = wortel van de variantie
Week 2
Variabele moeten uitputtend en uitsluitend zijn
Uitputtend= elk mogelijk antwoord moet aan bod komen
Wederzijds uitsluitend= het is niet mogelijk dat meerdere antwoorden juist zijn
Hoe gelukkig bent u?
a: zeer
b: gemiddeld
c: beetje
Dit is niet uitputtend voor mensen die niet gelukkig zijn.
Meetniveaus:
1. Nominaal: De getallen zijn labels om groepen te onderscheiden
Voorbeeld: bloedgroep, geslacht
2. Ordinaal; Er zit een volgorde in de scores, maar de stappen zijn niet even groot
Voorbeeld: uitslag hardloopwedstrijd, lengte
3. Interval: er zit een volgorde in de scores en de stappen zijn even groot, maar er is
geen echt nulpunt
Voorbeeld: temperatuur in celsius/fahrenheit, jaartelling, IQ
4. Ratio: er zit een volgorde in de scores en de stappen zijn even groot en het nulpunt
is echt
Voorbeeld: reisafstand, leeftijd in jaren, gewicht
Methoden van gegevensverzameling
1. Observatie
2. Fysiologische en neurowetenschappelijke methoden
3. Zelfrapportage
4. Archiefonderzoek
5. Inhoudelijke analyse