22 januari 2016
Opgave 1
Beoordeel gemotiveerd de volgende stellingen op hun (on)juistheid.
a. Jut en Juul, ongehuwd en zonder notarieel samenlevingscontract, hebben in 2012 samen een
huis gekocht. Jut bezit 2% van de aandelen van Tokkie BV, terwijl Juul opties op 4% van de
aandelen Tokkie BV bezit.
Stelling: Jut en Juul bezitten beiden een aanmerkelijk belang.
Zet de wetsartikelen er ook bij, anders is er puntenaftrek. Geen partner volgens art. 5 AWR. Samen
een huis gekocht (art. 1.2 lid 1-d IB) dus AB voor beiden volgens art. 4.4 IB koopoptie is volgens art. 4.6
geen normaal aandeel. Daarom los zien, geen AB voor Jut, koopopties niet optellen dus allebei geen
AB.
Economisch gezien is een optie wel normaal, maar in art. 4.4 staat er toch een uitzondering voor de
koopoptie wat betreft optellen.
Als Juul 5% van de opties had gehad, dan heeft Juul wel een AB (art. 4.6 lid 1-b). Wat gebeurt er met
Jut? Meetrekregeling art. 4.9 of meesleepregeling art. 4.10? De meesleepregeling gaat over één
belastingplichtige, alles wordt dan van mij meegesleept. Het gaat hier over twee verschillende
personen, dus het is de meetrekregeling. Juul trekt dus Jut mee via art. 4.10, en heeft zelf een AB via
art. 4.6 lid 1-b.
b. Het aandelenkapitaal van WTC BV bestaat uit 100 aandelen A van nominaal € 10 en 150
aandelen B van nominaal € 5. Alle aandelen zijn geplaatst. Opa Dirk heeft 7 aandelen A in
WTC BV. Kleindochter Willemijn heeft 3 aandelen B. De dividendreserves van de aandelen A
en B lopen uiteen qua waarde.
Stelling: Dirk en Willemijn hebben beiden een aanmerkelijk belang.
Opa heeft wel een AB, dochter heeft maar 2%. Opa heeft een soort-AB via art. 4.7 en kleindochter
(bloed- en aanverwant in de rechte lijn) wordt meegetrokken via art. 4.10.
(70/1750) = 4% < 5% = geen AB via art. 4.6.
1