Jeugdprofessionals en transformerend jeugdbeleid
Hoofdstuk 1: jeugdbeleid in Nederland
Naast de overheid voeren ook andere organisaties, instellingen en bedrijven beleid. We spreken dan
doorgaans van instellingsbeleid.
Beleid is het kiezen van doelen, het effectief (doelgericht) en efficiënt (doelmatig) inzetten van
middelen in een bepaalde tijdsvolgorde. Kortom: beleid omvat drie belangrijke, samenhangende
onderdelen: doelen, middelen en planning.
Binnen het jeugd- en gezinsbeleid kunnen we curatief (genezend), preventief (voorkomend) en
repressief (onderdrukkend) beleid onderscheiden.
Curatief beleid is gericht op het beperken van de negatieve gevolgen van een situatie of
gebeurtenis door achteraf maatregelen te treffen.
Preventief beleid is het voorkomen van een ongewenste situatie door voortijdig maatregelen
te nemen.
Repressief beleid bestaat uit het onderdrukken, beteugelen of bedwingen van een
ongewenste (acute) situatie.
De overheid vormt het hoogst bevoegde gezag op een bepaald territorium of grondgebied en
bestaat uit bestuurders, bestuursorganen en het ambtelijke apparaat. De belangrijkste kerntaken van
de overheid zijn tot op heden:
1. Zorgen voor openbare orde en veiligheid
2. Zorgen voor sociaaleconomische zaken als werkgelegenheid, sociale zekerheid en
arbeidsomstandigheden
3. Zorgen voor sociaal-culturele zaken als welzijn, onderwijs, volksgezondheid en kunst
Bestuurskundigen spreken van getemde en ongetemde beleidsproblemen:
Een ‘probleem’ beschrijven we als een situatie die (groepen) mensen als ongewenst en
verstorend beschouwen omdat het hen op de een of andere manier persoonlijk en in
negatieve zin raakt.
Bij getemde problemen gaat het om relatief eenvoudige kwesties waarvan deskundigen
weten hoe deze in elkaar steken (inzicht oorzaak en gevolg) en hoe ze door middel van beleid
(doel, middelen en planning) zijn op te lossen.
Bij ongetemde problemen lopen de kennis en inzichten van professionals uiteen en verschilt
men van mening over de meest wenselijke oplossing.
Lees bladzijde 25 t/m 29 voor het jeugdbeleid door de tijd heen:
(±1989) Uitgangspunt van de Wet op de jeugdhulpverlening was: tijdige, bij voorkeur preventieve,
kortdurende hulpverlening dicht bij huis. Daartoe diende de jeugdsector op de schop genomen te
worden door:
1. De jeugdhulpverlening naar een lager beleidsniveau te brengen dus te decentraliseren naar
de provincies en/of grootstedelijke regiobesturen.
2. Een andere vorm van financiering, namelijk functie- in plaats van instellingstellingsgerichte
subsidie.
3. De hulpverleningscapaciteit rechtvaardiger te herverdelen.
4. Te streven naar schaalvergroting omdat veel residentiële instellingen klein waren dus een
beperkte omvang en een eenzijdig aanbod kenden.
, Preventief beleid betekende in die tijd (±1987) de strijd tegen schoolverzuim, een doelmatiger
structurering van de opvoeding en de vrije tijd van de jeugd.
In 1993 zette het kabinet-Lubbers III (1989-1994) in op wat de ‘risicojeugd’ ging heten. Het Ministerie
van WVC (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) constateerde dat het toekomstperspectief niet voor
alle jongeren even gunstig en hoopvol was. Drie categorieën jeugdigen baarden het ministerie
zorgen:
1. Jongeren die hard opvoedingsondersteuning nodig hadden
2. Jongeren die maatschappelijk niet participeerden
3. Zwerfjongeren (dak- en thuislozen)
Hoofdstuk 1: jeugdbeleid in Nederland
Naast de overheid voeren ook andere organisaties, instellingen en bedrijven beleid. We spreken dan
doorgaans van instellingsbeleid.
Beleid is het kiezen van doelen, het effectief (doelgericht) en efficiënt (doelmatig) inzetten van
middelen in een bepaalde tijdsvolgorde. Kortom: beleid omvat drie belangrijke, samenhangende
onderdelen: doelen, middelen en planning.
Binnen het jeugd- en gezinsbeleid kunnen we curatief (genezend), preventief (voorkomend) en
repressief (onderdrukkend) beleid onderscheiden.
Curatief beleid is gericht op het beperken van de negatieve gevolgen van een situatie of
gebeurtenis door achteraf maatregelen te treffen.
Preventief beleid is het voorkomen van een ongewenste situatie door voortijdig maatregelen
te nemen.
Repressief beleid bestaat uit het onderdrukken, beteugelen of bedwingen van een
ongewenste (acute) situatie.
De overheid vormt het hoogst bevoegde gezag op een bepaald territorium of grondgebied en
bestaat uit bestuurders, bestuursorganen en het ambtelijke apparaat. De belangrijkste kerntaken van
de overheid zijn tot op heden:
1. Zorgen voor openbare orde en veiligheid
2. Zorgen voor sociaaleconomische zaken als werkgelegenheid, sociale zekerheid en
arbeidsomstandigheden
3. Zorgen voor sociaal-culturele zaken als welzijn, onderwijs, volksgezondheid en kunst
Bestuurskundigen spreken van getemde en ongetemde beleidsproblemen:
Een ‘probleem’ beschrijven we als een situatie die (groepen) mensen als ongewenst en
verstorend beschouwen omdat het hen op de een of andere manier persoonlijk en in
negatieve zin raakt.
Bij getemde problemen gaat het om relatief eenvoudige kwesties waarvan deskundigen
weten hoe deze in elkaar steken (inzicht oorzaak en gevolg) en hoe ze door middel van beleid
(doel, middelen en planning) zijn op te lossen.
Bij ongetemde problemen lopen de kennis en inzichten van professionals uiteen en verschilt
men van mening over de meest wenselijke oplossing.
Lees bladzijde 25 t/m 29 voor het jeugdbeleid door de tijd heen:
(±1989) Uitgangspunt van de Wet op de jeugdhulpverlening was: tijdige, bij voorkeur preventieve,
kortdurende hulpverlening dicht bij huis. Daartoe diende de jeugdsector op de schop genomen te
worden door:
1. De jeugdhulpverlening naar een lager beleidsniveau te brengen dus te decentraliseren naar
de provincies en/of grootstedelijke regiobesturen.
2. Een andere vorm van financiering, namelijk functie- in plaats van instellingstellingsgerichte
subsidie.
3. De hulpverleningscapaciteit rechtvaardiger te herverdelen.
4. Te streven naar schaalvergroting omdat veel residentiële instellingen klein waren dus een
beperkte omvang en een eenzijdig aanbod kenden.
, Preventief beleid betekende in die tijd (±1987) de strijd tegen schoolverzuim, een doelmatiger
structurering van de opvoeding en de vrije tijd van de jeugd.
In 1993 zette het kabinet-Lubbers III (1989-1994) in op wat de ‘risicojeugd’ ging heten. Het Ministerie
van WVC (Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur) constateerde dat het toekomstperspectief niet voor
alle jongeren even gunstig en hoopvol was. Drie categorieën jeugdigen baarden het ministerie
zorgen:
1. Jongeren die hard opvoedingsondersteuning nodig hadden
2. Jongeren die maatschappelijk niet participeerden
3. Zwerfjongeren (dak- en thuislozen)