Samenvatting Lesdoelen WG1, WG2 en VTV uitgewerkt van OWE1: Het Verpleegkundig Beroep

VTV
Hygiene en infectieveiligheid
Besmettingswegen
 Besmet persoon
 Besmet eten en drinken
 Door de lucht
 Besmet dier
 Besmette materialen en oppervlakken
 Seksueel contact.
Infectiecyclus
1. Ziekmakende micro-organismen
2. Besmettingsbron
3. Uitgangen
4. Besmettingswegen
5. Ingangen
6. Gastheer met verminderde weerstand
Groepen met verminderde weerstand
 Babys
 Zwangeren
 Kraamvrouwen
 Brandwonden
 Ondervoeding, alcoholisten
 Obesitas
 Aids/ ziekten die immuunsysteem aantasten
 Behandeling tegen kanker
 Bepaalde beroepen in kinderopvan of gezondheidszorg
 Ouderen
Bijzonder resistente micro-organismen (BRMO):
 Meticillineresistente Staphylococcus aureus (MRSA-) bacterie.
 Extended- spectrum-betalactamase (ESBL): enzym dat sommige antibiotica kan
afbreken
 Vancomycineresistente enterokokken (VRE)
 Carbapenemase-producerende enterobacterien (CPE): ziekteverwekker neutraliseert
werking van antibiotica.
5 momenten van handhygiene
1. Voor het aanraken van een patient
2. Voor schone/aseptische procedure
3. Na risico op blootstelling aan lichaamsvloeistoffen
4. Na aanraken van een patient
5. Na aanraken van patientomgeving
Handen wassen
 Als handen zichtbaar vervuild zijn
 Na toiletbezoek

,  Na het snuiten van de neus, hoesten of niezen
 Bij een virusinfectie met norovirus (virus is niet gevoelig voor handalcohol).
 Bij infectie of contact met sporenvormende bacterien.
Niet-steriele handschoenen draag je ter bescherming van jezelf. Als je in contact komt met
lichaamsvloeistoffen of behandelmaterialen.
Steriele handschoenen draag je ter bescherming van de client om infecties te voorkomen.
Kleding moet gewassen worden op minimaal 60 graden om micro-organismen te doden.


Tiltechnieken
Dynamische belasting: zichtbaar in beweging
Statische belasting: langdurig in dezelfde houding werken
Richtlijnen voor transfers buiten grenzen van bed:
 Niet meer tillen dat 23 kg in ideale omstandigheden
 Niet meer trekken dan 15 kg per hand of 25 kg per twee handen
 Niet meer trekken dan 5 kg wanneer kracht uit vingers komt
 Als zorgvrager vrijwel zelfstandig kan (op)staan maar onzeker is, is begeleiding door
zorgverlener noodzakelijk.
 Als zorgvrager niet zelfstandig kan (op)staan, enige rompbalans heeft en enigszins
steun kan nemen op de benen moet een actieve tillift gebruikt worden.
 Als zorgvrager onvoldoende rompbalans heeft en geen steun kan nemen op de
benen moet een passieve tillift gebruikt worden.
Mobiliteitsklassen:
 Mobiliteitsklasse A: zorgvrager is in mobiliteit vrijwel zelfstandig.
 Mobiliteitsklasse B: zorgvrager is vrij zelfstandig maar niet in staat om transfers en
ADL zelfstandig uit te voeren.
o Rollator, looprek, opstahulp en draaischijf kunnen gebruikt worden.
 Mobiliteitsklasse C: beperkte make actief en niet in staat op de transfers en ADL
zelfstandig uit te voeren.
o Actieve tillift kan ingezet worden.
 Mobiliteitsklasse D en E: qua mobiliteit vrij tot volledig passief. Niet in staat om
transfers en ADL zelfstandig uit te voeren
o Rolbord/ patslide en passieve tillift kunnen gebruikt worden.

Haptonomische verplaatsingsprincipes:
 Informeer zorgvrager over reden en wijze van verplaatsen
 Motiveer zorgvrager om mee te werken
 Nodig zorgvrager uit tot bewegen
 Raak zorgvrager aan met handpalmen en niet met vingertoppen
 Verleg je tastzinn en laat de zorgvrager zo voelen wat de bedoeling van je aanraking
is
 Neem de beweging over zodra de zorgvrager de bweging inzet.
Basisprincipes ten aanzien van de zorgverlener:
 Rechte rug