Bedrijfseconomie hoofdstuk 17 Investeringsanalyse!
17.1 Cashflow
Ondernemingen doen regelmatig investeringen. Een onderneming bekijkt welke risico’s er zijn en
probeert deze te verkleinen (risicoreductie) door te kijken naar de uitgaven en ontvangsten.
Er zijn twee soorten investeringen:
- Uitbreidingsinvesteringen = uitbreiden van de voorraad vaste kapitaalgoederen. De
productiecapaciteit wordt groter.
- Vervangingsinvesteringen = een versleten of verouderde machine moet worden vervangen.
De productiecapaciteit blijft gelijk.
De cashflow is het verschil tussen de geldstroom die de onderneming door de investering ontvangt
en de geldstroom die zij uitgeeft.
Drie fasen:
1. Aan het begin van de looptijd: investeringen. Cashflow is negatief (cashflow = –
investeringen).
2. Tijdens de looptijd: nettowinst. Cashflow is positief.
3. Aan het eind van de looptijd. desinvesteringen. Afhankelijk van investering is de cashflow
positief of negatief: soms moet een machine gesloopt worden wat geld kost, soms levert
verkoop geld op.
De jaarlijkse cashflow is gelijk aan de nettowinst (= winst na aftrek van vennootschapsbelasting) die
door het project wordt gerealiseerd + de afschrijving(skosten).
In het laatste jaar van het project geldt: cashflow = nettowinst + afschrijving(skosten) +
desinvesteringen (de restwaarde).
Voorbeeld:
Investering in nieuwe trein van € 3.000.000. De trein wordt afgeschreven over 4 jaar. De verwachte
restwaarde is € 1.000.000.
17.2 Terugverdientijd
, Bij de methode van de terugverdientijd besluit je of een investering verstandig is of niet, wordt
onder andere gekeken naar de tijd waarin je de gedane investering hebt terugverdiend met behulp
van de (jaarlijkse) cashflows. Bij een keuze uit verschillende investeringsprojecten verdient het
project met de kortste terugverdientijd de voorkeur.
Bezwaren tegen deze methode:
Er wordt geen rekening gehouden met interestkosten.
Er wordt geen rekening gehouden met de periode van de cashflows. Cashflows in de
toekomst zijn onzekerder.
Cashflows na de terugverdientijd worden niet meegenomen.
Voorbeeld 1:
Voorbeeld 2:
17.3 Nettocontantewaardemethode
17.1 Cashflow
Ondernemingen doen regelmatig investeringen. Een onderneming bekijkt welke risico’s er zijn en
probeert deze te verkleinen (risicoreductie) door te kijken naar de uitgaven en ontvangsten.
Er zijn twee soorten investeringen:
- Uitbreidingsinvesteringen = uitbreiden van de voorraad vaste kapitaalgoederen. De
productiecapaciteit wordt groter.
- Vervangingsinvesteringen = een versleten of verouderde machine moet worden vervangen.
De productiecapaciteit blijft gelijk.
De cashflow is het verschil tussen de geldstroom die de onderneming door de investering ontvangt
en de geldstroom die zij uitgeeft.
Drie fasen:
1. Aan het begin van de looptijd: investeringen. Cashflow is negatief (cashflow = –
investeringen).
2. Tijdens de looptijd: nettowinst. Cashflow is positief.
3. Aan het eind van de looptijd. desinvesteringen. Afhankelijk van investering is de cashflow
positief of negatief: soms moet een machine gesloopt worden wat geld kost, soms levert
verkoop geld op.
De jaarlijkse cashflow is gelijk aan de nettowinst (= winst na aftrek van vennootschapsbelasting) die
door het project wordt gerealiseerd + de afschrijving(skosten).
In het laatste jaar van het project geldt: cashflow = nettowinst + afschrijving(skosten) +
desinvesteringen (de restwaarde).
Voorbeeld:
Investering in nieuwe trein van € 3.000.000. De trein wordt afgeschreven over 4 jaar. De verwachte
restwaarde is € 1.000.000.
17.2 Terugverdientijd
, Bij de methode van de terugverdientijd besluit je of een investering verstandig is of niet, wordt
onder andere gekeken naar de tijd waarin je de gedane investering hebt terugverdiend met behulp
van de (jaarlijkse) cashflows. Bij een keuze uit verschillende investeringsprojecten verdient het
project met de kortste terugverdientijd de voorkeur.
Bezwaren tegen deze methode:
Er wordt geen rekening gehouden met interestkosten.
Er wordt geen rekening gehouden met de periode van de cashflows. Cashflows in de
toekomst zijn onzekerder.
Cashflows na de terugverdientijd worden niet meegenomen.
Voorbeeld 1:
Voorbeeld 2:
17.3 Nettocontantewaardemethode