● Wanneer je DNA wilt knippen met behulp van enzymen heb je 2 opties:
1. specifiek: restrictie enzym, knipt op specifieke stukjes
2. niet-specifiek: DNases
- als je het tegenovergestelde wilt doen ( DNA aan elkaar plakken) dan
maak je gebruik van ligases
- ook zijn er enzymen die eiwitten kunnen knippen, dit heten
proteinases
● Enzymen eindigen vaak op -ase
- aan het begin van de naam kun je ook al een beetje de functie afleiden
● Substraat is een molecuul dat wordt omgezet door een enzym
● Enzymen werken zelf specifiek, elk enzym heeft zijn eigen actieve centrum
- een actief centrum heeft de vorm van het substraat dat aan het enzym
bindt en bepaalt hiermee dus ook de functie van het enzym
● we onderscheiden 4 vormen van enzym specificiteit:
1. absoluut specifiek ( reactie van slechts 1 substraat)
2. groep specifiek ( reactie van vergelijkbare substraten met 1 soort
functionele groep)
3. binding specifiek ( reactie van alleen 1 soort binding, bv peptide
binding)
4. stereochemie specifiek ( D suikers en L suikers)
● een enzym die beïnvloed alleen de reactiesnelheid, niet het evenwicht van de
reactie
- een enzym wordt niet verbruikt, het is een soort lopende band
medewerker: hij krijgt een substraat die knutselt die om in 2 producten
en dan is die weer klaar voor het volgende substraat
● we classificeren enzymen in 6 groepen:
1. oxidoreductase: katalyseren redoxreacties ( bij redoxreacties worden
elektronen uitgewisseld)
2. transferase: verplaatsen van groepen
3. hydrolase: katalyseren van hydrolysereactie m.b.v water ( bij
hydrolyse wordt een esterbinding verbroken door toevoeging van
water)
4. lyase: verwijderen of doen ontstaan van een dubbele binding
5. isomerase: isomeer wordt gevormd door het verplaatsen van de
functionele groep
6. ligase: C-bindingen worden gevormd (of verbroken)
1. specifiek: restrictie enzym, knipt op specifieke stukjes
2. niet-specifiek: DNases
- als je het tegenovergestelde wilt doen ( DNA aan elkaar plakken) dan
maak je gebruik van ligases
- ook zijn er enzymen die eiwitten kunnen knippen, dit heten
proteinases
● Enzymen eindigen vaak op -ase
- aan het begin van de naam kun je ook al een beetje de functie afleiden
● Substraat is een molecuul dat wordt omgezet door een enzym
● Enzymen werken zelf specifiek, elk enzym heeft zijn eigen actieve centrum
- een actief centrum heeft de vorm van het substraat dat aan het enzym
bindt en bepaalt hiermee dus ook de functie van het enzym
● we onderscheiden 4 vormen van enzym specificiteit:
1. absoluut specifiek ( reactie van slechts 1 substraat)
2. groep specifiek ( reactie van vergelijkbare substraten met 1 soort
functionele groep)
3. binding specifiek ( reactie van alleen 1 soort binding, bv peptide
binding)
4. stereochemie specifiek ( D suikers en L suikers)
● een enzym die beïnvloed alleen de reactiesnelheid, niet het evenwicht van de
reactie
- een enzym wordt niet verbruikt, het is een soort lopende band
medewerker: hij krijgt een substraat die knutselt die om in 2 producten
en dan is die weer klaar voor het volgende substraat
● we classificeren enzymen in 6 groepen:
1. oxidoreductase: katalyseren redoxreacties ( bij redoxreacties worden
elektronen uitgewisseld)
2. transferase: verplaatsen van groepen
3. hydrolase: katalyseren van hydrolysereactie m.b.v water ( bij
hydrolyse wordt een esterbinding verbroken door toevoeging van
water)
4. lyase: verwijderen of doen ontstaan van een dubbele binding
5. isomerase: isomeer wordt gevormd door het verplaatsen van de
functionele groep
6. ligase: C-bindingen worden gevormd (of verbroken)