De bouw van stoffen
Stoffen hebben verschillende soorten stofeigenschappen, zo staan ze
ook in het periodiek systeem ingedeeld. Stroomgeleiding is een
stofeigenschap op macroniveau. Om deze stroomgeleiding te verklaren
moet je kijken naar het microniveau. Je kunt verschillende stoffen
indelen in groepen:
1. Stoffen die zowel in de vaste als in de vloeibare vorm stroom
geleiden zijn de metalen.
2. Stoffen die alleen in de vloeibare fase stroom kunnen geleiden zijn
de zouten.
3. Stoffen die niet in de vaste vorm en ook niet in de vloeibare vorm
stroom kunnen geleiden. Dit zijn de moleculaire stoffen.
In de vaste fase zitten bouwstenen dicht op elkaar gestapeld. Als deze
een regelmatig patroon hebben noemen we dit een kristalrooster. De
bouwstenen van zo’n rooster bepalen of het geleidbaar is. Dat kun je
verklaren aan de hand van de verschillende structuren:
● Metalen, de metaalatomen zijn gestapeld in een metaalrooster.
Metaalatomen willen vaak een volle buitenste schil en raken
daarom vaak een elektron kwijt. De valentie-elektronen kunnen uit
de schil treden en vrij rond bewegen. Bij natrium zijn er dan
bijvoorbeeld positieve Na+ ionen en negatieve elektronen die
elkaar aantrekken. Die binding heet een metaalbinding. Metaal
geleidt dan in de vaste fase stroom door die rond bewegende
elektronen. Als het metaal vloeibaar wordt verliezen de ionen hun
plaats en kunnen ze ook nog steeds stroom geleiden.
● Zouten, een zout geleidt stroom in de vloeibare fase. Een zout
zoals NaCl bestaat uit negatieve en positieve ionen. Dat komt
doordat Na+ positief is en Cl negatief is. In vaste vorm trekken
deze elkaar aan en vormen zo een ionbinding. Het rooster wat dan
ontstaat is een ionrooster. Bij de vloeibare fase verliezen de ionen
de vaste plaats in het rooster en kunnen ze zich vrij bewegen door
, de gesmolten zout. Op dat moment kan er wel stroom
geleiden.(alleen zouten kunnen elektrolyse doen, dit is de
scheiding van stoffen door ze naar de plus en minpool te halen.
Metalen hebben alleen een pluspool. Ze kunnen wel stroom
geleiden, maar alleen zouten kunnen ze dus van elkaar scheiden)
● Moleculaire stoffen, deze kunnen in beide fasen geen stroom
geleiden. De moleculaire stoffen, zoals fluor, trekken elkaar aan in
vaste vorm. Ze hebben een sterke binding/aantrekkingskracht. Dit
noem je de vanderwaalsbinding of ook wel vanderwaalskracht. Het
kristalrooster wat dan ontstaat noemen we een molecuulrooster.
Wanneer je deze vaste stof zou verwarmen, dan wordt de
vanderwaalskracht minder groot doordat het dan naar een
vloeibare fase gaat.
3.2
Binding in moleculen
Op de toetsen krijgen we vanaf nu de namen van moleculen, niet meer
de molecuulformules. Het is daarom belangrijk dat we van de naam de
molecuulformule kunnen afleiden en andersom. Er zijn een aantal regels
bij de naamgeving. Stel je hebt het molecuul P2O5, hierbij moet je de
numerieke voorvoegsels uit tabel 66c gebruiken. Dat zijn de volgende:
● 1=mono
● 2=di
● 3=tri
● 4=tetra
● 5=penta
● 6=hexa
● 7=hepta
● 8=octa
● 9=nona
● 10=deca
Deze voorvoegsel zet je dan voor de atomen, dan krijg je
difosforpentaoxide. Een aantal regels:
● Als het eerste atoom in zijn eentje staat hoef je daar geen mono bij
te zetten