1. x
2. x
3. x
4. H4: Schaleren: MEETBAAR MAKEN PSYCHOLOGISCHE VARIABELEN
4.1 Psychologische variabelen worden indirect gemeten
Hypothetische constructen operationaliseren
4.2 Variabelen en meetschalen
Meten vaststellingen uitzetten op een meetschaal
Variabelen de eigenschappen waarover het gaat
• Variëren tussen of binnen personen= inter- of intra-individuele verschillen
• In het andere geval zijn het constanten
• Variabelen kunnen numeriek of niet-numeriek zijn (4.2.1)
• Enkel numerieke variabelen hebben een meetniveau (4.2.2)
4.2.1 Variabelen kunnen numeriek of niet-numeriek zijn
Niet-numerieke variabelen
• Kwalitatief; beschrijvend
• Dichotoom (Vb. Juist-Fout) of polytoom (Vb. kleur van ogen)
Numerieke variabelen
• Kwantitatief; getalsmatig
• Discreet (Vb. 0, 1 of 2 kinderen) versus continu (Vb. 60.27 kg)
• Kunnen geordend worden op een meetschaal met een specifiek meetniveau
, 4.2.2 Numerieke variabelen hebben meetniveau
Het meetniveau bepaalt welke bewerkingen je met
de getallen kan doen.
4.3 Van testuitslagen naar schaalscores
4.3.1 Soorten antwoordschalen
Items Sub-schaal (sub-test) Totale score
Maar elk item heeft ook een antwoord-schaal = responsvorm
Onderscheid inzake:
• Open-antwoordvragen
• Gesloten-antwoordvragen
4.3.1.1 Open-antwoordvragen
Vb. Complexe Figuur Test (CFT)
Vb. Zinnenaanvultest (ZAT)
• 01. Ik wou dat ik ...meer optimistisch was
03. Ik kan altijd ... ergens met iemand over praten
05. Wat mij verdrietig maakt is ... dat ik mijn kinderen niet regelmatig zie
06. Meisjes zijn voor mij...vreemde wezens
Vb. WISC-V-NL, subtest ‘Woordenschat’
2. x
3. x
4. H4: Schaleren: MEETBAAR MAKEN PSYCHOLOGISCHE VARIABELEN
4.1 Psychologische variabelen worden indirect gemeten
Hypothetische constructen operationaliseren
4.2 Variabelen en meetschalen
Meten vaststellingen uitzetten op een meetschaal
Variabelen de eigenschappen waarover het gaat
• Variëren tussen of binnen personen= inter- of intra-individuele verschillen
• In het andere geval zijn het constanten
• Variabelen kunnen numeriek of niet-numeriek zijn (4.2.1)
• Enkel numerieke variabelen hebben een meetniveau (4.2.2)
4.2.1 Variabelen kunnen numeriek of niet-numeriek zijn
Niet-numerieke variabelen
• Kwalitatief; beschrijvend
• Dichotoom (Vb. Juist-Fout) of polytoom (Vb. kleur van ogen)
Numerieke variabelen
• Kwantitatief; getalsmatig
• Discreet (Vb. 0, 1 of 2 kinderen) versus continu (Vb. 60.27 kg)
• Kunnen geordend worden op een meetschaal met een specifiek meetniveau
, 4.2.2 Numerieke variabelen hebben meetniveau
Het meetniveau bepaalt welke bewerkingen je met
de getallen kan doen.
4.3 Van testuitslagen naar schaalscores
4.3.1 Soorten antwoordschalen
Items Sub-schaal (sub-test) Totale score
Maar elk item heeft ook een antwoord-schaal = responsvorm
Onderscheid inzake:
• Open-antwoordvragen
• Gesloten-antwoordvragen
4.3.1.1 Open-antwoordvragen
Vb. Complexe Figuur Test (CFT)
Vb. Zinnenaanvultest (ZAT)
• 01. Ik wou dat ik ...meer optimistisch was
03. Ik kan altijd ... ergens met iemand over praten
05. Wat mij verdrietig maakt is ... dat ik mijn kinderen niet regelmatig zie
06. Meisjes zijn voor mij...vreemde wezens
Vb. WISC-V-NL, subtest ‘Woordenschat’