Natuurkunde periode 2
Hoofdstuk 3 elektriciteit
Stroomsterkte (I in ampère A) = de hoeveelheid lading die per seconde door de stroomkring
stroomt.
Q
I=
t
Spanning (U in volt V) = de hoeveelheid energie per coulomb (C) lading.
∆E
U=
Q
Weerstand (R in ohm Ω) = geeft aan hoe moeilijk de stroom door een onderdeel gaat.
U
R=
I
Geleidingsvermogen (G in siemens S) = geeft aan hoe gemakkelijk stroom door een
onderdeel gaat.
1 I
G= of G=
R U
De wet van ohm = als de stroom en spanning recht evenredig zijn. De weerstand en de
geleidbaarheid zijn dan constant en de (I,U)-grafiek is een rechte lijn door de oorsprong.
NTC-weerstand = een weerstand, waarvan de weerstandwaarde afneemt als de temperatuur
stijgt.
PTC-weerstand = een weerstand, waarvan de weerstandwaarde toeneemt als de
temperatuur stijgt. (metalen hebben een PTC).
LDR = een weerstand, waarvan de weerstandwaarde afneemt als de lichtsterkte stijgt.
Diode = laat de stroom in één richting door.
LED = een lichtgevende diode.
Soortelijke weerstand (Rho ρ in Ωm) = een stofeigenschap. De weerstand van een geleider
met de lengte (l in m) en een doorsnede (A in m2).
ρ∙l
R=
A
Kilowattuur (kWh) = de energie die een apparaat van 1 kW in 1 uur omzet.
Vermogen (P in Joule J/s of W) = de hoeveelheid energie die per seconde wordt omgezet.
E
P=
t
Elektrisch vermogen = de hoeveelheid elektrische energie die per seconde wordt omgezet.
, P=U ∙ I
Rendement (η in %) = een energieomzetting is het gedeelte van de toegevoerde energie of
het vermogen dat nuttig gebruikt wordt.
E nuttig Pnuttig
η= ∙ 100 % of η= ∙ 100 %
E toegevoerd Ptoegevoerd
Serieschakeling = een rij elektrische energiegebruikers achter elkaar in 1 stroomkring. De
stroomsterkte is overal gelijk. De vervangingsweerstand is de som van alle weerstanden.
Parallelschakeling = een schakeling, waarin de verbruikers naast elkaar in verschillende
takken zijn aangesloten. De spanning is overal gelijk.
De 2 wetten van Kirchhoff = In 1 knooppunt is de totale stroomsterkte 0 en in een
stroomkring is de totale spanning 0.
Spanningsmeter = wordt parallel aangesloten en heeft een grote weerstand.
Stroommeter = wordt in serie aangesloten en heeft een kleine weerstand.
Spanningsdeler = bestaat uit 2 weerstanden in serie aangesloten op een spanningsbron. Je
kunt een deel van de spanning van de bron gebruiken.
kWh-meter = meet het totale energiegebruik.
Elektrische installatie in huis is onderverdeeld in groepen.
Overbelasting = als de stroom hoger wordt dan per groep is toegestaan. Meestal 16 A.
Zekering = schakelt de stroom in de groep uit, waar overbelasting is.
Kortsluiting = de stroom loopt vrijwel zonder weerstand rond. Meestal ontstaat dit, omdat 2
stroomdraden elkaar raken.
Hoofdzekering = schakelt de stroom in het hele huis uit als de toevoerleiding naar je huis
beschadigd.
Smeltzekering = schakelt de hele groep uit als het draadje smelt door een te hoge
stroomsterkte.
Automatische zekeringen = elektronische schakelaars die de groep uitschakelen als de
stroomsterkte te hoog wordt.
Aardlekschakelaar = die controleert of de stroom die in het huis komt even groot is als de
stroom die het huis verlaat. Als het verschil groter is dan 30 mA dan schakelt hij de stroom
uit.
Randaarde = zit in een stopcontact in vochtige ruimtes of met een stenen vloer. Het zorgt
ervoor dat de buitenkant van een apparaat verbindt wordt met de aarde.
Dubbele isolatie = apparaat dat aan de buitenkant van isolerende kunststof is gemaakt en
heeft een stekker die in alle stopcontacten past.
Hoofdstuk 3 elektriciteit
Stroomsterkte (I in ampère A) = de hoeveelheid lading die per seconde door de stroomkring
stroomt.
Q
I=
t
Spanning (U in volt V) = de hoeveelheid energie per coulomb (C) lading.
∆E
U=
Q
Weerstand (R in ohm Ω) = geeft aan hoe moeilijk de stroom door een onderdeel gaat.
U
R=
I
Geleidingsvermogen (G in siemens S) = geeft aan hoe gemakkelijk stroom door een
onderdeel gaat.
1 I
G= of G=
R U
De wet van ohm = als de stroom en spanning recht evenredig zijn. De weerstand en de
geleidbaarheid zijn dan constant en de (I,U)-grafiek is een rechte lijn door de oorsprong.
NTC-weerstand = een weerstand, waarvan de weerstandwaarde afneemt als de temperatuur
stijgt.
PTC-weerstand = een weerstand, waarvan de weerstandwaarde toeneemt als de
temperatuur stijgt. (metalen hebben een PTC).
LDR = een weerstand, waarvan de weerstandwaarde afneemt als de lichtsterkte stijgt.
Diode = laat de stroom in één richting door.
LED = een lichtgevende diode.
Soortelijke weerstand (Rho ρ in Ωm) = een stofeigenschap. De weerstand van een geleider
met de lengte (l in m) en een doorsnede (A in m2).
ρ∙l
R=
A
Kilowattuur (kWh) = de energie die een apparaat van 1 kW in 1 uur omzet.
Vermogen (P in Joule J/s of W) = de hoeveelheid energie die per seconde wordt omgezet.
E
P=
t
Elektrisch vermogen = de hoeveelheid elektrische energie die per seconde wordt omgezet.
, P=U ∙ I
Rendement (η in %) = een energieomzetting is het gedeelte van de toegevoerde energie of
het vermogen dat nuttig gebruikt wordt.
E nuttig Pnuttig
η= ∙ 100 % of η= ∙ 100 %
E toegevoerd Ptoegevoerd
Serieschakeling = een rij elektrische energiegebruikers achter elkaar in 1 stroomkring. De
stroomsterkte is overal gelijk. De vervangingsweerstand is de som van alle weerstanden.
Parallelschakeling = een schakeling, waarin de verbruikers naast elkaar in verschillende
takken zijn aangesloten. De spanning is overal gelijk.
De 2 wetten van Kirchhoff = In 1 knooppunt is de totale stroomsterkte 0 en in een
stroomkring is de totale spanning 0.
Spanningsmeter = wordt parallel aangesloten en heeft een grote weerstand.
Stroommeter = wordt in serie aangesloten en heeft een kleine weerstand.
Spanningsdeler = bestaat uit 2 weerstanden in serie aangesloten op een spanningsbron. Je
kunt een deel van de spanning van de bron gebruiken.
kWh-meter = meet het totale energiegebruik.
Elektrische installatie in huis is onderverdeeld in groepen.
Overbelasting = als de stroom hoger wordt dan per groep is toegestaan. Meestal 16 A.
Zekering = schakelt de stroom in de groep uit, waar overbelasting is.
Kortsluiting = de stroom loopt vrijwel zonder weerstand rond. Meestal ontstaat dit, omdat 2
stroomdraden elkaar raken.
Hoofdzekering = schakelt de stroom in het hele huis uit als de toevoerleiding naar je huis
beschadigd.
Smeltzekering = schakelt de hele groep uit als het draadje smelt door een te hoge
stroomsterkte.
Automatische zekeringen = elektronische schakelaars die de groep uitschakelen als de
stroomsterkte te hoog wordt.
Aardlekschakelaar = die controleert of de stroom die in het huis komt even groot is als de
stroom die het huis verlaat. Als het verschil groter is dan 30 mA dan schakelt hij de stroom
uit.
Randaarde = zit in een stopcontact in vochtige ruimtes of met een stenen vloer. Het zorgt
ervoor dat de buitenkant van een apparaat verbindt wordt met de aarde.
Dubbele isolatie = apparaat dat aan de buitenkant van isolerende kunststof is gemaakt en
heeft een stekker die in alle stopcontacten past.