Beginnende geletterdheid: het vermogen om schriftelijke taal te begrijpen en te gebruiken.
stadia:
- ontluikende geletterdheid: 0 t/m 4 jaar.
- beginnende geletterdheid: groepen 1 t/m 3.
- gevorderde geletterdheid: na groep 3.
Aanvankelijk lezen is een belangrijk onderdeel van de beginnende geletterdheid. Bij aanvankelijk
lezen leren de leerlingen de beginselen van het aanvankelijk lezen.
Taalfuncties:
1. Sociale taalfuncties:
- zelfhandhaving: voor jezelf opkomen.
- zelfsturing: aankondigen van plannen – ik ga naar de bakker.
- sturing van anderen: het gedrag van anderen beïnvloeden.
- structurering van het gesprek: gespreksverloop beïnvloeden.
2. Conceptualiserende of cognitieve functie:
- rapporteren: Je hebt iets meegemaakt of gezien en hier vertel je over.
- redeneren: Je gaat een stapje verder dan beschrijven, je kunt dit doen door in chronologische
volgorde te ordenen / relaties te leggen / probleem op te lossen.
- projecteren: Je probeert je te verplaatsen in de gevoelens van een ander.
3. Expressieve taalfunctie:
Je gevoelens uiten door middel van taal.
Taal is een recursief systeem: zichzelf herhalend proces. In de zin ’ik vermoed dat hij liegt’ zit de zin
‘hij liegt’. Zo kunnen wij de zinnen oneindig lang maken.
Meerkeuzevraag:
1. Hieronder staat een rijtje met woordjes. Op welk domein van het taalonderwijs heeft de oefening
betrekking?
eieren
kinderen
kuieren
A: woordenschat
B: begrijpend lezen
C: voortgezet technisch lezen
D beginnende geletterdheid.
, 2. MONDELINGE TAALVAARDIGHEID
Fonologie = klankleer.
Fonemen vind je door het woord te ‘hakken’. Bijv:
• Gaat over wat je hoort. Denk aan telefoon: dat hoor je.
– boot: b-oo-t (3)
– struik: s-t-r-ui-k (5)
– boerenkool: b-oe-r-e-n-k-oo-l (8)
– Schrijven: s-ch-r- ij-v- e-n (7)
Grafemen zijn de tekens om de gevonden klanken op te schrijven
• Gaat over schrift, iets wat op papier staat/ geschreven is.
• Er zijn meestal evenveel fonemen als grafemen in een woord, behalve bij taxi, dia (De J in dia telt als
+1)
Morfologie = de opbouw van woorden.
Morfologie: woordvorming
• Bouwstenen voor een woord, bijv.
– vertrouwen: 3 morfemen: ver-trouw-en
• Vrije morfemen: woord kun je niet verder opdelen (paard, huis, klein)
• Gebonden morfeem: altijd aan een ander morfeem (be, ver: voor- en achtervoegsels)
– brood: 1 vrij morfeem
– broodje: 1 vrij en 1 gebonden morfeem
– broodbak: 2 vrije morfemen
• Samenstelling: van twee woorden een nieuw woord maken (woonboot)
• Afleiding: Bij een afleiding word een gebonden morfeem aan woord toevoegen aan een woord, dit
vormt daarna een nieuw zelfstandig woord. voeg je -ig toe aan nat dan krijg je nattig. Weiger en -ing
wordt weigering.
• Verbuiging: gebonden morfeem aan woord toevoegen, vormt geen zelfstandig woord maar is
gewoon verbogen. Woordsoort blijft gelijk. Trappen van vergelijking, meervoud, verkleinwoorden
(huisje, lichter, lichtst, manden)
• Vervoeging: werkwoorden (werken, werkte, gewerkt)
> moeite met woordvorming: Ze heb geknepen i.p.v. ze heeft geknepen.
Syntax = leer van de zinopbouw.
• Woordvolgorde van zinsdelen en woordgroepen is taalspecifiek:
– Ik geef de pop een knuffel
– De grote boom (…) (niet: boom grote de)
• Zinsontleding en woord benoemen
voorbeeld:
Alleen hij zei dat hij van haar hield
Hij alleen zei dat hij van haar hield
Hij zei alleen dat hij van haar hield
Hij zei dat alleen hij van haar hield
Hij zei dat hij alleen van haar hield
> praktijkvoorbeeld: laat de leerlingen woorden in een foute zin in de goede volgorde zetten.
Semantiek = de betekenis
• Synoniem (dezelfde betekenis: pagina/ bladzijde)
• Antoniem (tegenovergestelde: warm/ koud)
• Hyperoniem (overkoepeld begrip) vervoersmiddel > fiets
• Hyponiem (subcategorie: de lepel bij bestek) (hier hoort ook hyperoniem bij)