Antwoordvel oefententamen Systeemgericht Werken
Hoofdstuk 1: Het werkterrein van de systeemgerichte social worker
Vraag 1: Het begrip systeem wijst op een eenheid, opgebouwd uit
deelverhoudingen; het gaat niet alleen om de delen op zich, ook niet om het geheel,
maar om de doelgerichte betrekkingen tussen dit alles. (zie ook Figuur 1.1).
Vraag 2: Het gaat hier om de volgende 3 manieren van systeemgericht werken,
namelijk een therapievorm die door een groep wordt bijgestaan, betrekking op
inhoud of het doel van de behandeling en betrekking op circulariteit en wederzijdse
beïnvloeding.
Vraag 3: De algemene systeemtheorie stelt dat alle levende wezens open systemen
zijn. Dit betekent dat zij in verbinding zijn met hun omgeving. Deze verbinding is
wederkerig en bestaat uit input, throughput en output. Het individu kan de omgeving
beïnvloeden, maar ook andersom.
Bij entropie is er sprake van te weinig energie voor uitwisseling met de omgeving
(depressie). Bij negentropie is er sprake van genoeg energie voor uitwisseling met
de omgeving (normaal/expressie).
Bij zelfstabilisatie is er sprake van het aanpassen aan de omgeving of de omgeving
veranderen zodat het zich aanpast aan jou. Bij zelforganisatie is er sprake van een
structurele wijziging.
Vraag 4: Subsystemen zijn onderdeel van het systeem. Deze voldoen aan bepaalde
normen, waarden, regels, communicatie en interactie. Dit kan bijvoorbeeld het
subsysteem ouders zijn bestaande uit moeder en vader of het subsysteem kinderen
bestaande uit zoon en dochter.
Vraag 5: De omgeving bestaat uit alle interne en externe factoren of invloeden die
het gezinssysteem omgeven. De relatie hiertussen is wederkerig (zie ook open
systemen).
Vraag 6: De social worker krijgt te maken met de volgende 5 systemen, namelijk het
individuele systeem, subsysteem, gezinssysteem, suprafamiliare systeem en
omgeving.
Hoofdstuk 2: Systeemtheorieën
, Vraag 1: De algemene systeemtheorie bestaat uit de volgende kernpunten.
Systemen worden gezien als bestaande uit verschillende delen die onderling
samenhangen en elkaar wederzijds beïnvloeden, niet lineair maar circulair.
Systemen zijn zichzelf handhavende eenheden die in voortdurende wisselwerking
staan met hun omgeving (zie input, throughput en output). Het zijn eenheden die het
vermogen hebben zichzelf te handhaven, zich voortdurend op hun omgeving af te
stemmen en die in een dynamisch evenwicht zijn met hun omgeving.
Ten slote zijn het eenheden met het vermogen zichzelf te besturen en zichzelf te
reproduceren.
Vraag 2: Equifinaliteit betekent dat een bepaald verschijnsel een gevolg kan zijn van
heel veel verschillende begintoestanden. Equipotentialiteit betekent dat een
bepaalde beginsituatie kan leiden tot verschillende eindtoestanden.
Vraag 3: Bij de structurele theorie wordt het gezin gezien als een dynamisch sociaal
systeem. De gezinsstructuur staat centraal en hierbij wordt gekeken naar de
interactiepatronen binnen het gezin. De therapie is dan ook gericht op het
aanbrengen van veranderingen hier in zodat ouders en kinderen (gezins)functies
weer adequaat kunnen uitvoeren.
Vraag 4: Het gaat hier om de volgende 5 aspecten van het gezinsfunctioneren,
namelijk gezinsstructuur, flexibiliteit, resonantie, context en rol van de problemen van
de aangemelde patiënt in het handhaven van bestaande interactiepatronen.
Vraag 5: Perverse triade bestaat uit een interactieproces van minimaal 3 personen.
Een hiervan behoort tot een lagere machtshiërarchie. Iemand van de hoogste
generatie gaat een coalitie aan met iemand van de lagere generatie, die gericht is
tegen de generatiegenoot.
Triangulatie bestaat uit tegengestelde meningen van de ouders, waarbij zij
verwachten dat hun kind een keuze maakt en dat het hun kant kiest en tegen de
andere ouder is.
Vraag 6: Principes zijn: alle gedrag is communicatie, interpunctie en inhoudsniveau
of rapportaspect en betrekkingsniveau of bevelsaspect.
Vraag 7: De strategische of communicatietheorie gaat vooral uit van communicatie
in zogenaamde voortdurende interactiesystemen. Men richt zich op gedragspatronen
en communicatie die de stoornis/het probleem in stand houden.
De gezinstherapeut analyseert de volgende 4 concepten van het gezinssysteem,
namelijk de interactiereeks, de hiërarchische ordening van gezinsinteracties, de
meervoudige betekenis van symptomen en de levenscyclus van het gezinssysteem.
Vraag 8: Nagy breidde het systeemdenken uit met dieperliggende relationele
dimensies. Het gaat om de dynamische verbondenheid van de mens met zijn
betekenisvolle relaties over verschillende generaties. Het gaat om de balans van het
geven en nemen.
Hoofdstuk 1: Het werkterrein van de systeemgerichte social worker
Vraag 1: Het begrip systeem wijst op een eenheid, opgebouwd uit
deelverhoudingen; het gaat niet alleen om de delen op zich, ook niet om het geheel,
maar om de doelgerichte betrekkingen tussen dit alles. (zie ook Figuur 1.1).
Vraag 2: Het gaat hier om de volgende 3 manieren van systeemgericht werken,
namelijk een therapievorm die door een groep wordt bijgestaan, betrekking op
inhoud of het doel van de behandeling en betrekking op circulariteit en wederzijdse
beïnvloeding.
Vraag 3: De algemene systeemtheorie stelt dat alle levende wezens open systemen
zijn. Dit betekent dat zij in verbinding zijn met hun omgeving. Deze verbinding is
wederkerig en bestaat uit input, throughput en output. Het individu kan de omgeving
beïnvloeden, maar ook andersom.
Bij entropie is er sprake van te weinig energie voor uitwisseling met de omgeving
(depressie). Bij negentropie is er sprake van genoeg energie voor uitwisseling met
de omgeving (normaal/expressie).
Bij zelfstabilisatie is er sprake van het aanpassen aan de omgeving of de omgeving
veranderen zodat het zich aanpast aan jou. Bij zelforganisatie is er sprake van een
structurele wijziging.
Vraag 4: Subsystemen zijn onderdeel van het systeem. Deze voldoen aan bepaalde
normen, waarden, regels, communicatie en interactie. Dit kan bijvoorbeeld het
subsysteem ouders zijn bestaande uit moeder en vader of het subsysteem kinderen
bestaande uit zoon en dochter.
Vraag 5: De omgeving bestaat uit alle interne en externe factoren of invloeden die
het gezinssysteem omgeven. De relatie hiertussen is wederkerig (zie ook open
systemen).
Vraag 6: De social worker krijgt te maken met de volgende 5 systemen, namelijk het
individuele systeem, subsysteem, gezinssysteem, suprafamiliare systeem en
omgeving.
Hoofdstuk 2: Systeemtheorieën
, Vraag 1: De algemene systeemtheorie bestaat uit de volgende kernpunten.
Systemen worden gezien als bestaande uit verschillende delen die onderling
samenhangen en elkaar wederzijds beïnvloeden, niet lineair maar circulair.
Systemen zijn zichzelf handhavende eenheden die in voortdurende wisselwerking
staan met hun omgeving (zie input, throughput en output). Het zijn eenheden die het
vermogen hebben zichzelf te handhaven, zich voortdurend op hun omgeving af te
stemmen en die in een dynamisch evenwicht zijn met hun omgeving.
Ten slote zijn het eenheden met het vermogen zichzelf te besturen en zichzelf te
reproduceren.
Vraag 2: Equifinaliteit betekent dat een bepaald verschijnsel een gevolg kan zijn van
heel veel verschillende begintoestanden. Equipotentialiteit betekent dat een
bepaalde beginsituatie kan leiden tot verschillende eindtoestanden.
Vraag 3: Bij de structurele theorie wordt het gezin gezien als een dynamisch sociaal
systeem. De gezinsstructuur staat centraal en hierbij wordt gekeken naar de
interactiepatronen binnen het gezin. De therapie is dan ook gericht op het
aanbrengen van veranderingen hier in zodat ouders en kinderen (gezins)functies
weer adequaat kunnen uitvoeren.
Vraag 4: Het gaat hier om de volgende 5 aspecten van het gezinsfunctioneren,
namelijk gezinsstructuur, flexibiliteit, resonantie, context en rol van de problemen van
de aangemelde patiënt in het handhaven van bestaande interactiepatronen.
Vraag 5: Perverse triade bestaat uit een interactieproces van minimaal 3 personen.
Een hiervan behoort tot een lagere machtshiërarchie. Iemand van de hoogste
generatie gaat een coalitie aan met iemand van de lagere generatie, die gericht is
tegen de generatiegenoot.
Triangulatie bestaat uit tegengestelde meningen van de ouders, waarbij zij
verwachten dat hun kind een keuze maakt en dat het hun kant kiest en tegen de
andere ouder is.
Vraag 6: Principes zijn: alle gedrag is communicatie, interpunctie en inhoudsniveau
of rapportaspect en betrekkingsniveau of bevelsaspect.
Vraag 7: De strategische of communicatietheorie gaat vooral uit van communicatie
in zogenaamde voortdurende interactiesystemen. Men richt zich op gedragspatronen
en communicatie die de stoornis/het probleem in stand houden.
De gezinstherapeut analyseert de volgende 4 concepten van het gezinssysteem,
namelijk de interactiereeks, de hiërarchische ordening van gezinsinteracties, de
meervoudige betekenis van symptomen en de levenscyclus van het gezinssysteem.
Vraag 8: Nagy breidde het systeemdenken uit met dieperliggende relationele
dimensies. Het gaat om de dynamische verbondenheid van de mens met zijn
betekenisvolle relaties over verschillende generaties. Het gaat om de balans van het
geven en nemen.