Week 2A
Hoorcollege
Bestanddelen = Concrete voorwaarden voor strafbaarheid. Deze staan altijd in de
delictsomschrijving.
1. Speelt een rol bij bewijsvraag en 2. De kwalificatievraag
Elementen = Algemene voorwaarden voor strafbaarheid: wederrechtelijkheid en
verwijtbaarheid. Deze vind je niet in de wet.
Wederrechtelijkheid = Handelen in strijd met het recht.
Verwijtbaarheid = Geen straf zonder schuld
Structuur strafbaar feit
1. Menselijke gedraging
- Bewuste spierbeweging, behalve bij omissiedelicten (strafbaarstelling bij
nalatigheid)
- Gedachtes zijn vrij en niet strafbaar, tenzij je in de sfeer van terrorisme komt
2. Die valt onder een delictsomschrijving: de bestanddelen die vervolgens door de
Officier van Justitie ten laste gelegd worden en bewezen moet worden.
3. Die wederrechtelijk is: Kan zowel element als bestanddeel zijn.
4. En verwijtbaar is
Als een bestanddeel niet kan worden bewezen, is vrijspraak het gevolg.
Als een element niet kan worden bewezen, door een strafuitsluitingsgrond, is
ontslag van alle rechtsvervolging het gevolg.
Literatuur
Artikel 1 Sr
Legaliteitsbeginsel = Strafbepalingen moeten in het geschreven recht terug te
vinden zijn. De rechter moet het feit daarom altijd kunnen kwalificeren.
Het doel van Artikel 1 Lid 1 Sr = Rechtszekerheid te bewerkstelligen.
- De rechtszekerheid eist dat omschrijvingen van wettelijke strafbepalingen
voldoende helder zijn. Echter is dit niet altijd mogelijk, omdat het voor de wetgever
onmogelijk is om in detail elke strafbare gedraging in de wet te omschrijven.
Verbod op terugwerkende kracht
Het gedrag is pas strafbaar als het ten tijde van het begaan van het feit in de wet
strafbaar is gesteld. Alleen gedragingen verricht na de invoering van de strafbepaling
zijn strafbaar. Alles wat daarvoor is gebeurd, valt niet onder de werking van de
strafbepaling.
Hoorcollege
Bestanddelen = Concrete voorwaarden voor strafbaarheid. Deze staan altijd in de
delictsomschrijving.
1. Speelt een rol bij bewijsvraag en 2. De kwalificatievraag
Elementen = Algemene voorwaarden voor strafbaarheid: wederrechtelijkheid en
verwijtbaarheid. Deze vind je niet in de wet.
Wederrechtelijkheid = Handelen in strijd met het recht.
Verwijtbaarheid = Geen straf zonder schuld
Structuur strafbaar feit
1. Menselijke gedraging
- Bewuste spierbeweging, behalve bij omissiedelicten (strafbaarstelling bij
nalatigheid)
- Gedachtes zijn vrij en niet strafbaar, tenzij je in de sfeer van terrorisme komt
2. Die valt onder een delictsomschrijving: de bestanddelen die vervolgens door de
Officier van Justitie ten laste gelegd worden en bewezen moet worden.
3. Die wederrechtelijk is: Kan zowel element als bestanddeel zijn.
4. En verwijtbaar is
Als een bestanddeel niet kan worden bewezen, is vrijspraak het gevolg.
Als een element niet kan worden bewezen, door een strafuitsluitingsgrond, is
ontslag van alle rechtsvervolging het gevolg.
Literatuur
Artikel 1 Sr
Legaliteitsbeginsel = Strafbepalingen moeten in het geschreven recht terug te
vinden zijn. De rechter moet het feit daarom altijd kunnen kwalificeren.
Het doel van Artikel 1 Lid 1 Sr = Rechtszekerheid te bewerkstelligen.
- De rechtszekerheid eist dat omschrijvingen van wettelijke strafbepalingen
voldoende helder zijn. Echter is dit niet altijd mogelijk, omdat het voor de wetgever
onmogelijk is om in detail elke strafbare gedraging in de wet te omschrijven.
Verbod op terugwerkende kracht
Het gedrag is pas strafbaar als het ten tijde van het begaan van het feit in de wet
strafbaar is gesteld. Alleen gedragingen verricht na de invoering van de strafbepaling
zijn strafbaar. Alles wat daarvoor is gebeurd, valt niet onder de werking van de
strafbepaling.