week 1
College 23-03 en probleem 1
Nollkaemper — H2: 2.1 - 2.7 & 2.11 / H3: 3.1 - 3.4.3
Rechtssubjectiviteit maakt het mogelijk om aan internationale rechtsorde deel te
nemen. Er zijn mogelijkheden tot internationale rechtshandelingen, men kan
beschikken over internationale rechten danwel verplichtingen en iemand kan
aansprakelijk worden gesteld voor schending van op hem rustende verplichtingen.
Entiteiten en personen bezitten rechtssubjectiviteit als zij internationale
bevoegdheden, rechten en plichten bezitten. Het effectiviteitsbeginsel bepaalt dat een
langdurige uitoefening van effectief gezag zal leiden tot het verkrijgen van
rechtssubjectiviteit.
Voorbeelden van actoren, instanties met rechtssubjectiviteit, zijn staten,
internationale organisaties, personen, de facto regimes en bevrijdingsbewegingen.
Subjecten met volledige rechtssubjectiviteit bezitten de bekwaamheid om op
elke manier aan het rechtsverkeer deel te nemen of daarin te worden betrokken.
Beperkte rechtssubjectiviteit betekent een aantal bekwaamheden.
De staat is de grondlegger van het internationaal recht. Zij zijn soeverein.
Een staat is de belangrijkste rechtssubject in de internationale rechtsorde en
heeft als enige volledige rechtssubjectiviteit. Rechtssubjectiviteit komt toe aan het
Koninkrijk der Nederlanden: niet aan Nederland alleen. Art. 1 Montevideo
Convention bepaalt dat een staat aan 4 kenmerken moet voldoen:
1. Soevereiniteit: Formele, juridische onafhankelijkheid van andere staten. Een
staat heeft het recht publiek gezag uit te oefenen binnen het grondgebied. Hier mag
een eigen politieke, sociale en economische orde worden gekozen, er mogen
maatschappelijke prioriteiten worden gesteld en de samenleving mag zelf worden
ingericht. Een staat heeft ook het recht om te participeren in de internationale
rechtsorde en is verbonden met het gelijkheidsbeginsel. Alle staten zijn formeel
, gelijk, maar niet politiek gelijk. Een soevereine staat heeft 3 onderdelen die de eisen
van een staat vormen (Montevideo-criteria), namelijk: gezagsstructuur, grondgebied
en bevolking.
2. Gezagsstructuur: De nationale rechtsorde bepaalt de inrichting van de staat,
maar er zijn bijzondere regels van het internationale recht. Art. 3 1e Protocol EVRM
bepaalt dat lidstaten vrije verkiezingen moeten organiseren. Art. 6 EVRM zegt dat
individuen over schendingen van het EVRM door de overheid kunnen klagen.
Internationale organisaties eisen dat staten hun rechtsorde inrichten volgens het
liberale model van democratie en rechtsstatelijkheid, maar dit is geen
gewoonterechtelijke verplichting.
3. Grondgebied: Wordt bepaald door het land, binnenwateren, max. 12 zeemijl
en de lucht. De titel van het grondgebied wordt bepaald op 3 manieren. Vroeger was
dit vooral (1) ontdekking van een gebied dat aan niemand toebehoorde. Nu is dat bij
(2) effectieve bezetting en controle zo: er is sprake van gezagsuitoefening door de
overheid of bij (3) verdragsrechtelijke grondslagen (cessie); een (deel van het)
grondgebied van een staat gaat dan over naar een andere staat. De titel van een
grondgebied kan echter ook worden verkregen/verloren door natuurlijke processen
zoals aardbevingen en aanslibbing.
Indien er een geschil bestaat tussen staten, wordt er gekeken naar de sterkste
gronden van een staat. Indien dit niet tot een overeenkomst leidt, zal er een
internationaal tribunaal plaatsvinden. Beginselen zoals gebergten en bevaarbare
rivieren spelen een rol bij de bepaling van grenzen.
4. Bevolking: Fundament van een territoriaal gedefinieerde staat. Men behoort
tot een staat als zij de nationaliteit bezitten. Een staat mag de toegang voor niet-
onderdanen weigeren of afhankelijk maken van een visum. Onderdanen moeten
verplicht opgenomen worden in de staat. Beide groepen hebben recht op
bescherming door de staat als zij zich op dat grondgebied bevinden. Alle onderdanen
van de lidstaten van de EU zijn Unieburgers en mogen vrij binnen de EU reizen en
verblijven. Verdragen bevatten beginselen over de nationaliteitstoekenning, omdat
een meervoudige nationaliteit en staatloosheid ongewenst zijn. In geval van
meervoudige nationaliteit is iemand aan plichten van verschillende staten
onderworpen (dienstplicht) en bij staatsloosheid is er kwetsbaarheid, omdat iemand
geen aanspraak kan maken op bescherming door de staat. In Nederland is het
Europese Verdrag inzake nationaliteit van belang.