Opleiding: Bedrijfsmanagement- MK Aanvang :
Naam van het opleidingsonderdeel: Economie DEEL 1
Campus: Schoonmeersen Gent
Naam en voornaam student:
Geboortedatum student: Studentennummer:
Algemene richtlijnen DEEL 1
. Vul het bovenstaande kader in
DEEL 1 (28 punten)
VRAAG 1 (10 punten, geen giscorrectie)
Zeg van de volgende beweringen of ze juist of fout zijn. Indien fout, leg dan goed uit waarom.
1) Investeringsgoederen worden gebruikt om andere goederen te produceren.
Juist
2) Een beweging langs de vraagcurve zelf is duidelijk het gevolg van een wijziging van de
preferenties.
Fout, het is een gevolg van de wijziging van de prijs
3) In het streven naar winstmaximalisatie kan de monopolist zijn prijs best zo hoog mogelijk zetten.
Juist
4) Als we de cijfers bekijken van de totale uitgaven die gedurende één jaar naar de producenten
vloeien dan zien we het BNP vanuit inkomensoptiek.
, 5. De ECB houdt prijsstabiliteit onder controle. Dit doet ze door de groei van het BBP onder de 2% te
houden.
Juist
VRAAG 2 (6 punten)
Een onderneming verkocht in een eerste periode 5 000 eenheden product X aan een prijs van 15 euro
per stuk en 4 000 eenheden product Y aan 25 euro per stuk.
In een volgende periode is de prijs van een eenheid X gestegen tot 18 euro (ceteris paribus). De
verkoopcijfers bedroegen 4 500 eenheden product X en 4 200 eenheden product Y.
Bereken en interpreteer de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar product Y met betrekking
tot de prijs van product X
a. Berekening:
(18-15)/15= 20%
(4200-4000)/4000= 5%
20%/5%= +4%
b. Interpretatie:
De kruiselingse prijselasticiteit bedraagt 4%. Indien de prijs van product x stijgt, zal men meer van
product y kopen
VRAAG 3 (6 punten)
Met betrekking tot de kosten van een producent wordt onderstaande tabel gegeven.
Vul de tabel verder aan (gele vakjes met ‘?’).
Q TCK GCK TVK GVK TK GTK MK/E
100 800 8 1000 10 1800 18
8,67
250 800 3,2 2300 9,2 3100 12,4
Maak hieronder de berekeningen:
GCK= 800/100=8
800=250=3,2
GVK= 1000/100= 10