100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Exam (elaborations)

Oefentoets blok 3.4 Affective Disorders

Rating
-
Sold
2
Pages
19
Grade
7-8
Uploaded on
14-12-2022
Written in
2021/2022

Deze oefentoets bevat 70 vragen: 15 per probleem en 10 voor de lectures. De meeste antwoorden worden gegeven met een duidelijke uitleg. Is erg representatief voor het tentamen.

Institution
Course










Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Uploaded on
December 14, 2022
Number of pages
19
Written in
2021/2022
Type
Exam (elaborations)
Contains
Questions & answers

Subjects

Content preview

Oefentoets blok 3.4 Affective Disorders


Probleem 1
Vraag 1
Welke van de volgende symptomen is geen voorbeeld van symptomen die bij major
depressive disorder passen?
A. Slapeloosheid of hypersomnia bijna elke dag.
B. Gevoelens van waardeloosheid of overmatige of ongepaste schuld bijna elke dag.
C. Depressieve stemming voor het grootste deel van de dag, meer dagen wel dan niet, voor
minstens 2 jaar.
D. Verminderd vermogen om te denken of concentreren, of besluiteloosheid, bijna elke dag.

Vraag 2
Welk van de onderstaande stellingen is/zijn waar?
I: Dysthymia is een andere naam voor major depressive disorder.
II: De symptomen van major depressive disorder zijn intenser, maar duren korter dan de
symptomen van persistent depressive disorder.
A. I is waar, II is niet waar.
B. II is waar, I is niet waar.
C. Beide stellingen zijn waar.
D. Beide stellingen zijn niet waar.

Vraag 3
Bij welk van de volgende inferenties komt het gevoel van hopeloosheid voor?
A. Er wordt gedacht dat de persoon onwaardig of gebrekkig is.
B. Er wordt gedacht dat een bepaalde gebeurtenis tot andere negatieve gevolgen zal leiden.
C. De gebeurtenissen worden toegeschreven aan stabiele en globale oorzaken en worden als
belangrijk gezien.
D. Alle bovenstaande.

Vraag 4
Welk van de volgende stellingen is waar?
A. Mensen met een depressogenic inferential style zijn altijd eerder hopeloos dan mensen
zonder deze stijl.
B. Volgens de hopelessness theory kan een combinatie van een negatieve cognitieve stijl en
negatieve levensgebeurtenissen voor hopeloosheid zorgen.
C. Als er bij Becks theorie wordt gesproken over een ‘positieve blokkade’ betekent dit dat er
meer positieve emoties worden waargenomen tijdens een leuke gebeurtenis.
D. Volgens Becks theorie zijn mensen die waarde hechten aan sociale relaties, intimiteit en
acceptatie van anderen laag in sociotropy.

Vraag 5
Hoe worden de volgende 4 factoren ook wel genoemd?
1. Een functionerende relatie tussen patiënt en therapeut.
2. Een rationaal die geloofwaardigheid verleent aan de behandeling.

,3. Bepaalde procedures of rituelen op een gestructureerde manier.
4. Een genezende context of setting.
A. Cognitive factors.
B. Common factors.
C. Contextual factors.
D. Component factors.

Vraag 6
Ontmantelingsonderzoeken en additieve onderzoeken zijn voorbeelden van …
A. Componentonderzoeken.
B. Bonafide onderzoeken.
C. Publicatiebias.
D. Evidence-based onderzoeken.

Vraag 7
Welk van de onderstaande stellingen is/zijn waar?
I: De behavioral high-risk design is een beter design om te gebruiken in vergelijking met de
remitted depression paradigm.
II: Er bestaat een depressief realisme-effect. Dit betekent dat depressieve mensen accurater
zijn dan niet-depressieve mensen.
A. I is waar, II is niet waar.
B. II is waar, I is niet waar.
C. Beide stellingen zijn waar.
D. Beide stellingen zijn niet waar.

Vraag 8
Wat is geen overeenkomst tussen de hopelessness theory en Becks theorie?
A. Beide theorieën benadrukken dat depressieve cognitie is verstoord.
B. Beide theorieën benadrukken de rol van cognitie in het ontstaan en het behouden van
depressie.
C. Beide theorieën herkennen de heterogeniteit van depressie en erkennen het bestaan van een
cognitief bemiddelend subtype van depressie.
D. Beide theorieën bevatten een cognitieve gevoeligheidshypothese waarin negatieve
cognitieve patronen iemands gevoeligheid voor depressie verhoogt als ze negatieve
levensgebeurtenissen ervaren.

Vraag 9
Welke stelling klopt als er gekeken wordt naar het onderzoek van Undurraga & Baldessarini
(2017) over TCA’s en SSRI’s?
A. Er bleken grote verschillen te zijn tussen de effectiviteit van tricyclische antidepressiva en
selectieve serotonine-reuptake inhibitoren.
B. Er was een hogere uitval door alle oorzaken bij SSRI’s dan bij TCA’s.
C. Er waren geen limitaties aan dit onderzoek.
D. De effectiviteit van beide drugssoorten was groter bij lagere uitvalpercentages.

, Vraag 10
Wat is geen limitatie van de systematische review van Mutz et al. (2019)?
A. Maar een paar trials vergeleken nieuwe breinstimulatietechnieken met ECT-protocollen.
B. De meeste onderzoeken hadden een onduidelijk risico op bias.
C. Er werd gefocust op acute antidepressivaeffecten, dus de conclusies gelden misschien niet
voor de lange termijn effecten van niet-chirurgische breinstimulatie.
D. Er was niet gerandomiseerd in het onderzoek.

Vraag 11
Maak de zin af.
Volgens het artikel van Read et al. (2019) is er geen direct bewijs dat electroconvulsive
therapy (ECT) …
A. zelfmoord voorkomt.
B. effectief is voor gedwongen patiënten.
C. de levenskwaliteit verbeterd.
D. Alle bovenstaande.

Vraag 12
Welke van de volgende stellingen is niet waar?
A. Depressieve mensen hebben een aandachtsbias voor verdrietige stimuli.
B. Depressieve mensen hebben meer activiteit in hun rostral anterior cingulate cortex (ACC)
bij het inhiberen van de aandacht voor negatieve stimuli.
C. Depressieve mensen zijn efficiënter in stimuli selecteren dan gezonde mensen.
D. Depressieve mensen hebben intensere en langer durende amygdalareactiviteit dan gezonde
mensen.

Vraag 13
Welk van de onderstaande stellingen is/zijn waar?
I: ECT kan ook wel een mislukking van evidence-based medicine genoemd worden.
II: Uit het artikel van Read et al. (2019) kunnen er serieuze conclusies getrokken worden over
de slechte effectiviteit van ECT.
A. I is waar, II is niet waar.
B. II is waar, I is niet waar.
C. Beide stellingen zijn waar.
D. Beide stellingen zijn niet waar.

Vraag 14
Maak de zin af.
Bij depressieve mensen is hyperactiviteit in de rechter amygdala geassocieerd met betere
encoding van …
A. positieve stimuli.
B. negatieve stimuli.
C. neutrale stimuli.
D. Alle bovenstaande.
$7.05
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached


Also available in package deal

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
laradejong3 Erasmus Universiteit Rotterdam
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
126
Member since
2 year
Number of followers
74
Documents
17
Last sold
4 months ago

4.0

8 reviews

5
2
4
4
3
2
2
0
1
0

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions