lOMoARcPSD|11911780
Thema 1: Vertering Biologie
Basisstof 1: voedingsstoffen
Voeding
Voedingsmiddelen = alles wat je eet/drinkt. Voedingsstoffen = bruikbare bestandsdelen in
voedingsmiddelen. Er zijn 6 groepen voedingsstoffen: eiwitten, koolhydraten, vetten, water,
mineralen en vitaminen. Voeding bevat ook voedingsvezel(koolhydraat)= onbruikbare
bestandsdelen afkomstig van plantaardig voedsel in voedsel -> brengt de darmperistaltiek in gang.
Er zijn 4 functies voor de voedingsstoffen: bouwstof (vorming cellen&weefsels, herstel en groei),
brandstoffen (leveren van energie voor dissimilatie), reservestoffen en beschermende stoffen.
Eiwitten (proteïnen)
Eiwitten bestaan uit aminozuren. Er zijn dierlijke en plantaardige eiwitten. In het verteringsstelsel
worden eiwitten in het bloed opgenomen en naar de lever afgevoerd via deze komt het in het
gehele lichaam. In de eiwitten van mensen komen 20 aminozuren voor -> 12 hiervan kan de mens
zelf maken, 8 niet en heten daarom ook wel essentiële aminozuren -> moet in het voedsel
voorkomen. Functie eiwitten -> als bouwstof (tussencelstof (bv. collageenvezels in weefsels)),
reguleren van processen, bloedstolling en immuniteit en als brandstof (in de vorm van glucose). Bij
dissimilatie van eiwitten ontstaat ammoniak (-> wordt omgezet in ureum -> urine) en
pyrodruivenzuur.
Koolhydraten (sachariden)
Koolhydraten zijn opgebouwd uit sachariden en zit vooral in plantaardig voedsel. Functie
koolhydraten -> als brandstof (grootste gedeelte van energiebehoefte). -> teveel koolhydraten?
-> insuline zet het klein deel om in polysacharide glycogeen (reservestof in lever en spieren) en
groot deel in vet (opgeslagen onder de huid en organen). Ze kunnen ook dienen als bouwstof ->
DNA bestaat bv. uit monosacharide desoxyribose en ATP uit monosacharide.
Vetten (lipiden)
Veel vetmoleculen zijn opgebouwd uit 1 glycerol en 3 vetzuurmoleculen triglyceriden. Vetzuren
kunnen onverzadigd of verzadigd zijn. Bij een verzadigd vetzuur molecuul zijn alle C-atomen
bezet
door waterstofatomen. Bij een onverzadigd vetzuur niet (dubbele bindingen). Er zijn enkele
onverzadigde vetzuren die het lichaam niet zelf kan produceren essentiële vetzuren (bv. linolzuur).
Functie vetten als brandstof (teveel vet? -> als reserve-energiebron onder de huid (warmte-
isolerend) en rondom organen) en als bouwstof (fosfolipiden in membranen, sommige vitaminen
kunnen alleen in vet oplossen en cholesterol).
Water
Ons lichaam bestaat voor ong. 60% uit water. Functie water -> als bouwstof
(lichaamscellen) oplosmiddel, bepalen van de osmotische waarde, transportmiddel,
regeling lichaamstemp. Mineralen (zouten)
Mineralen zijn anorganische stoffen: bv. calcium, fosfor, kalium en natrium. Functie: als bouwstoffen
(bv. calcium en fosfor -> botweefsel en tandbeen) maar ook bv. calcium -> bloedstolling en kalium
en natrium zorgen samen ervoor dat neuronen impulsen geleiden. Mineralen die je slechts in zeer
kleine hoeveelheden nodig bent noem je ook wel spoorelementen bv. fluor->tandglazuur, ijzer ->
vorming hemoglobine (in rode bloedcellen) chroom -> werking insuline en jodium -> in
schildklierhormoon. Het zijn dus ook bestandsdelen van enzymen en hormonen.
Vitaminen
Vitaminen zijn organische stoffen die nodig zijn om de processen in je lichaam goed te laten
verlopen. Belangrijke zijn: A, B, C, D en K. Vitamine B is een verzamelnaam voor verschillende
vitaminen het vitamine-B-complex. Alleen vitamine K kan worden gevormd in je lichaam -> het
wordt gevorm in
door bacteriën in de dikke darm. Sommige vitamine zijn wel aanwezig als provitamine bv. vitamine
D kan worden gemaakt door het zonlicht uit provitamine D. Veel vitaminen zijn naast
spoorelementen ook bestandsdelen van enzymen zonder kun je last krijgen van gebrekziekten (bv.
scheurbuik). Bepaalde groepen mensen moeten daarom extra vitaminen slikken: veganisten,
zwangere vrouwen
en baby’s.
, lOMoARcPSD|11911780
Basisstof 2: het verteringsstelsel
Het darmkanaal
In het darm kanaal worden grote organische moleculen (eiwitten, koolhydraten en vetten) met
behulp van enzymen afgebroken tot kleine moleculen: de verteringsproducten. De cellen in de
darmwand nemen deze producten dan op in het bloed. Door de kringspieren en de lengtespieren
die zich in de wand van het darmkanaal bevinden kan er darmperistaltiek (autonome zenuwstelsel-
> je hebt er geen invloed op->voedingsvezel stimuleren het wel (vooral dikke darm)) plaatsvinden.
De verteringsklieren geven verteringssappen (bevatten enzymen) af waardoor de voedselbrij goed
mengt. Het kauwen van voedsel met het gebit en het mengen van de voedselbrij door
darmperistaltiek noem je mechanische vertering. Chemische vertering de bewerking van voedsel
door enzymen (verteringssappen).
De verteringsorganen
Door het kauwen van voedsel maak je het kleiner en meng je het met speeksel (amylase). De tong
duwt gekauwd voedsel naar de keelholte. Door te slikken begint de slokdarm met peristaltische
bewegingen zodat het voedsel naar de maag kan. Bij de ingang van de maag zit een kringspier die
de passage van voedsel reguleert ontspant zich na het slikken. Het voedsel wordt er tijdelijk in
opgeslagen doordat de andere kringspier (maagportier/pylorus) de uitgang afsluit. Gem. blijft
voedsel ong.3-4 uur in de maag met verteringssappen. Kliertjes in de wand van de maag voegen
maagsap toe aan het voedsel -> is erg zuur (zoutzuur HCl) voor het doden van bacteriën en het
bevat ook slijm
voor bescherming van de maagwand tegen de zuurte. Van tijd tot tijd gaat een klein gedeelte van
het voedsel naar de twaalfvingerige darm (1e gedeelte dunne) hier monden ook de afvoerbuizen
van de lever en alvleesklier uit.
Gal en darmsap
De lever produceert gal wordt opgeslagen in de galblaas. Het geeft gal af als er vethoudend
voedsel in de twaalfvingerige darm komt. Gal bevat galkleurstoffen (afbraakproducten dode
rode
bloedcellen -> bruin van kleur (ontlasting)) en galzouten (verdelen vetdruppels in kleine druppeltjes
emulgeren). Dit is nodig om het voedsel goed te mengen (vet mengt niet met water). De
alvleesklier (pancreas) produceert alvleessap (bevat enzymen) en dit wordt samen met darmsap in
de dunne darm afgegeven.
Vertering bij dieren
2 vormen van simpele vertering:
- Intracellulaire vertering: bij eencellige organismen d.m.v. fagocytose (instulpen van het
celmembraan en het afsnoeren van blaasjes) -> gaat op het voedingsvacuolen zitten
wat daardoor ontstaat waardoor hierdoor vertering in de cel plaatsvindt en het zo het
celmembraan in kan gaan.
- Extracellulaire vertering: eenvoudige meercellige organismen, vindt plaats in
de maagdarmholte (speciaal voor hen)
Andere dieren hebben wel een darmkanaal die vaak bestaat uit speciale compartimenten die elk
een bepaald voedingsstof kan verwerken.
Thema 1: Vertering Biologie
Basisstof 1: voedingsstoffen
Voeding
Voedingsmiddelen = alles wat je eet/drinkt. Voedingsstoffen = bruikbare bestandsdelen in
voedingsmiddelen. Er zijn 6 groepen voedingsstoffen: eiwitten, koolhydraten, vetten, water,
mineralen en vitaminen. Voeding bevat ook voedingsvezel(koolhydraat)= onbruikbare
bestandsdelen afkomstig van plantaardig voedsel in voedsel -> brengt de darmperistaltiek in gang.
Er zijn 4 functies voor de voedingsstoffen: bouwstof (vorming cellen&weefsels, herstel en groei),
brandstoffen (leveren van energie voor dissimilatie), reservestoffen en beschermende stoffen.
Eiwitten (proteïnen)
Eiwitten bestaan uit aminozuren. Er zijn dierlijke en plantaardige eiwitten. In het verteringsstelsel
worden eiwitten in het bloed opgenomen en naar de lever afgevoerd via deze komt het in het
gehele lichaam. In de eiwitten van mensen komen 20 aminozuren voor -> 12 hiervan kan de mens
zelf maken, 8 niet en heten daarom ook wel essentiële aminozuren -> moet in het voedsel
voorkomen. Functie eiwitten -> als bouwstof (tussencelstof (bv. collageenvezels in weefsels)),
reguleren van processen, bloedstolling en immuniteit en als brandstof (in de vorm van glucose). Bij
dissimilatie van eiwitten ontstaat ammoniak (-> wordt omgezet in ureum -> urine) en
pyrodruivenzuur.
Koolhydraten (sachariden)
Koolhydraten zijn opgebouwd uit sachariden en zit vooral in plantaardig voedsel. Functie
koolhydraten -> als brandstof (grootste gedeelte van energiebehoefte). -> teveel koolhydraten?
-> insuline zet het klein deel om in polysacharide glycogeen (reservestof in lever en spieren) en
groot deel in vet (opgeslagen onder de huid en organen). Ze kunnen ook dienen als bouwstof ->
DNA bestaat bv. uit monosacharide desoxyribose en ATP uit monosacharide.
Vetten (lipiden)
Veel vetmoleculen zijn opgebouwd uit 1 glycerol en 3 vetzuurmoleculen triglyceriden. Vetzuren
kunnen onverzadigd of verzadigd zijn. Bij een verzadigd vetzuur molecuul zijn alle C-atomen
bezet
door waterstofatomen. Bij een onverzadigd vetzuur niet (dubbele bindingen). Er zijn enkele
onverzadigde vetzuren die het lichaam niet zelf kan produceren essentiële vetzuren (bv. linolzuur).
Functie vetten als brandstof (teveel vet? -> als reserve-energiebron onder de huid (warmte-
isolerend) en rondom organen) en als bouwstof (fosfolipiden in membranen, sommige vitaminen
kunnen alleen in vet oplossen en cholesterol).
Water
Ons lichaam bestaat voor ong. 60% uit water. Functie water -> als bouwstof
(lichaamscellen) oplosmiddel, bepalen van de osmotische waarde, transportmiddel,
regeling lichaamstemp. Mineralen (zouten)
Mineralen zijn anorganische stoffen: bv. calcium, fosfor, kalium en natrium. Functie: als bouwstoffen
(bv. calcium en fosfor -> botweefsel en tandbeen) maar ook bv. calcium -> bloedstolling en kalium
en natrium zorgen samen ervoor dat neuronen impulsen geleiden. Mineralen die je slechts in zeer
kleine hoeveelheden nodig bent noem je ook wel spoorelementen bv. fluor->tandglazuur, ijzer ->
vorming hemoglobine (in rode bloedcellen) chroom -> werking insuline en jodium -> in
schildklierhormoon. Het zijn dus ook bestandsdelen van enzymen en hormonen.
Vitaminen
Vitaminen zijn organische stoffen die nodig zijn om de processen in je lichaam goed te laten
verlopen. Belangrijke zijn: A, B, C, D en K. Vitamine B is een verzamelnaam voor verschillende
vitaminen het vitamine-B-complex. Alleen vitamine K kan worden gevormd in je lichaam -> het
wordt gevorm in
door bacteriën in de dikke darm. Sommige vitamine zijn wel aanwezig als provitamine bv. vitamine
D kan worden gemaakt door het zonlicht uit provitamine D. Veel vitaminen zijn naast
spoorelementen ook bestandsdelen van enzymen zonder kun je last krijgen van gebrekziekten (bv.
scheurbuik). Bepaalde groepen mensen moeten daarom extra vitaminen slikken: veganisten,
zwangere vrouwen
en baby’s.
, lOMoARcPSD|11911780
Basisstof 2: het verteringsstelsel
Het darmkanaal
In het darm kanaal worden grote organische moleculen (eiwitten, koolhydraten en vetten) met
behulp van enzymen afgebroken tot kleine moleculen: de verteringsproducten. De cellen in de
darmwand nemen deze producten dan op in het bloed. Door de kringspieren en de lengtespieren
die zich in de wand van het darmkanaal bevinden kan er darmperistaltiek (autonome zenuwstelsel-
> je hebt er geen invloed op->voedingsvezel stimuleren het wel (vooral dikke darm)) plaatsvinden.
De verteringsklieren geven verteringssappen (bevatten enzymen) af waardoor de voedselbrij goed
mengt. Het kauwen van voedsel met het gebit en het mengen van de voedselbrij door
darmperistaltiek noem je mechanische vertering. Chemische vertering de bewerking van voedsel
door enzymen (verteringssappen).
De verteringsorganen
Door het kauwen van voedsel maak je het kleiner en meng je het met speeksel (amylase). De tong
duwt gekauwd voedsel naar de keelholte. Door te slikken begint de slokdarm met peristaltische
bewegingen zodat het voedsel naar de maag kan. Bij de ingang van de maag zit een kringspier die
de passage van voedsel reguleert ontspant zich na het slikken. Het voedsel wordt er tijdelijk in
opgeslagen doordat de andere kringspier (maagportier/pylorus) de uitgang afsluit. Gem. blijft
voedsel ong.3-4 uur in de maag met verteringssappen. Kliertjes in de wand van de maag voegen
maagsap toe aan het voedsel -> is erg zuur (zoutzuur HCl) voor het doden van bacteriën en het
bevat ook slijm
voor bescherming van de maagwand tegen de zuurte. Van tijd tot tijd gaat een klein gedeelte van
het voedsel naar de twaalfvingerige darm (1e gedeelte dunne) hier monden ook de afvoerbuizen
van de lever en alvleesklier uit.
Gal en darmsap
De lever produceert gal wordt opgeslagen in de galblaas. Het geeft gal af als er vethoudend
voedsel in de twaalfvingerige darm komt. Gal bevat galkleurstoffen (afbraakproducten dode
rode
bloedcellen -> bruin van kleur (ontlasting)) en galzouten (verdelen vetdruppels in kleine druppeltjes
emulgeren). Dit is nodig om het voedsel goed te mengen (vet mengt niet met water). De
alvleesklier (pancreas) produceert alvleessap (bevat enzymen) en dit wordt samen met darmsap in
de dunne darm afgegeven.
Vertering bij dieren
2 vormen van simpele vertering:
- Intracellulaire vertering: bij eencellige organismen d.m.v. fagocytose (instulpen van het
celmembraan en het afsnoeren van blaasjes) -> gaat op het voedingsvacuolen zitten
wat daardoor ontstaat waardoor hierdoor vertering in de cel plaatsvindt en het zo het
celmembraan in kan gaan.
- Extracellulaire vertering: eenvoudige meercellige organismen, vindt plaats in
de maagdarmholte (speciaal voor hen)
Andere dieren hebben wel een darmkanaal die vaak bestaat uit speciale compartimenten die elk
een bepaald voedingsstof kan verwerken.