Hoofdstuk 16 – Voeding & vertering
16.2. Voedingsstoffen
Voedingsmiddelen = alles wat je drinkt & eet
6 typen voedingsstoffen
o Koolhydraten → brandstof
o Vetten → brandstof & bouwstof
o Eiwitten → bouwstof
o Water → bouwstof, oplosmiddel, steunmiddel, warmtebuffer, transport
o Mineralen → bouwstof
o Vitamines → hulpstof
Voedingsvezels = plantaardige voedingsmiddelen die door ons niet verteerd
kunnen worden → bevorderen darmperistaltiek
Bepaalde voedingsstoffen kunnen in het lichaam opgeslagen worden als
reservestoffen
16.2.1. Koolhydraten
Koolhydraten
o Monosachariden = enkelvoudige suikers
o Disachariden = tweevoudige suikers
o Polysachariden
Zetmeel in bijv. aardappelen
o Belangrijkste polysacharide
Cellulose komt veel voor in plantaardig voedsel, maar niet verteerbaar
o Belangrijkste voedingsvezel
In darmen → bacteriesoorten die cellulase bezitten
o Kunnen wat energie uit cellulose halen
Glucose is de brandstof in stofwisseling
o Spijsvertering: koolhydraat → glucose
o Overschot opgeslagen als glycogeen in lever & spieren
o Organen verzadigd met glycogeen → rest in vet omgezet
16.2.2. Vetten
Lipiden
Opgebouwd uit 1 molecuul glycerol & 3 vetzuurmoleculen
Essentiële vetzuren = enkele vetzuren die we niet zelf kunnen maken
Verzadigde vetzuren bezitten het max aantal H-atomen in de keten
o Reservebrandstof & isolatiemateriaal
o In veel dierlijke voedsel
Onverzadigde vetzuren bezitten minder H-atomen vanwege dubbele
bindingen → gebogen
o Structurele rol & energie bij verbranding
o In veel plantaardige voedsel
, Cholesterol speelt belangrijke rol in celmembranen
o Tussen fosfolipiden in, waardoor membraan stabiele structuur krijgt
o Te veel aan cholesterol → ophopen in bloedvaten
Verzadigde vetzuren versnellen het proces
Dichtslibben → hart- en vaatziekten
o Onverzadigde vetzuren stimuleren afbraak
Olie of vet?
o Dieren vaak vet & planten vaak olie
16.2.3. Eiwitten
Proteïnen → belangrijk bouwstof
Grootste deel van afbraakproducten wordt afgescheiden
Kunnen via darmwand worden opgenomen in het bloed
Assimilatie → 20 verschillende aminozuren nodig
o Niet-essentiële aminozuren; kan je zelf maken
o Essentiele aminozuren; moet in voedsel zitten
16.2.4. Water
Verlies door urine, ontlasting & verdamping
Aangevuld door drinken, eten en dissimilatieprocessen
Vochtbalans: elk 24 uur 2 liter vocht innemen
16.2.5. Mineralen
Natrium & kalium voor goede samenstelling bloed & weefselvocht
Spoorelementen = mineralen die in zeer kleine hoeveelheden opgenomen
hoeven te worden
o Calcium (Ca) → opbouw skelet & werking spieren en zenuwen
o Fosfor (P)& magnesium (Mg) → skelet
o IJzer (Fe) → hemoglobine
o Natrium (Na) & kalium (K) → osmotische waarde in bloed
o Jodium (J) → werking schildkier
o Fluor (F) → sterk glazuur
16.2.6. Vitamines
Voor het goed verlopen van stofwisseling
Meeste in voedsel
Vitamine A, D & K → vet oplosbaar
Vitamine B & C → wateroplosbaar
Vitamine D kan zelf gemaakt worden mits er zonlicht is
Binas 82A
16.3. Voeding en gezondheid
Groei & herstel → veel bouwstoffen nodig
Zware lichamelijk arbeid → veel brandstoffen nodig
Koolhydraten & vetten opgeslagen in onderhuids vetweefsel → overgewicht
16.2. Voedingsstoffen
Voedingsmiddelen = alles wat je drinkt & eet
6 typen voedingsstoffen
o Koolhydraten → brandstof
o Vetten → brandstof & bouwstof
o Eiwitten → bouwstof
o Water → bouwstof, oplosmiddel, steunmiddel, warmtebuffer, transport
o Mineralen → bouwstof
o Vitamines → hulpstof
Voedingsvezels = plantaardige voedingsmiddelen die door ons niet verteerd
kunnen worden → bevorderen darmperistaltiek
Bepaalde voedingsstoffen kunnen in het lichaam opgeslagen worden als
reservestoffen
16.2.1. Koolhydraten
Koolhydraten
o Monosachariden = enkelvoudige suikers
o Disachariden = tweevoudige suikers
o Polysachariden
Zetmeel in bijv. aardappelen
o Belangrijkste polysacharide
Cellulose komt veel voor in plantaardig voedsel, maar niet verteerbaar
o Belangrijkste voedingsvezel
In darmen → bacteriesoorten die cellulase bezitten
o Kunnen wat energie uit cellulose halen
Glucose is de brandstof in stofwisseling
o Spijsvertering: koolhydraat → glucose
o Overschot opgeslagen als glycogeen in lever & spieren
o Organen verzadigd met glycogeen → rest in vet omgezet
16.2.2. Vetten
Lipiden
Opgebouwd uit 1 molecuul glycerol & 3 vetzuurmoleculen
Essentiële vetzuren = enkele vetzuren die we niet zelf kunnen maken
Verzadigde vetzuren bezitten het max aantal H-atomen in de keten
o Reservebrandstof & isolatiemateriaal
o In veel dierlijke voedsel
Onverzadigde vetzuren bezitten minder H-atomen vanwege dubbele
bindingen → gebogen
o Structurele rol & energie bij verbranding
o In veel plantaardige voedsel
, Cholesterol speelt belangrijke rol in celmembranen
o Tussen fosfolipiden in, waardoor membraan stabiele structuur krijgt
o Te veel aan cholesterol → ophopen in bloedvaten
Verzadigde vetzuren versnellen het proces
Dichtslibben → hart- en vaatziekten
o Onverzadigde vetzuren stimuleren afbraak
Olie of vet?
o Dieren vaak vet & planten vaak olie
16.2.3. Eiwitten
Proteïnen → belangrijk bouwstof
Grootste deel van afbraakproducten wordt afgescheiden
Kunnen via darmwand worden opgenomen in het bloed
Assimilatie → 20 verschillende aminozuren nodig
o Niet-essentiële aminozuren; kan je zelf maken
o Essentiele aminozuren; moet in voedsel zitten
16.2.4. Water
Verlies door urine, ontlasting & verdamping
Aangevuld door drinken, eten en dissimilatieprocessen
Vochtbalans: elk 24 uur 2 liter vocht innemen
16.2.5. Mineralen
Natrium & kalium voor goede samenstelling bloed & weefselvocht
Spoorelementen = mineralen die in zeer kleine hoeveelheden opgenomen
hoeven te worden
o Calcium (Ca) → opbouw skelet & werking spieren en zenuwen
o Fosfor (P)& magnesium (Mg) → skelet
o IJzer (Fe) → hemoglobine
o Natrium (Na) & kalium (K) → osmotische waarde in bloed
o Jodium (J) → werking schildkier
o Fluor (F) → sterk glazuur
16.2.6. Vitamines
Voor het goed verlopen van stofwisseling
Meeste in voedsel
Vitamine A, D & K → vet oplosbaar
Vitamine B & C → wateroplosbaar
Vitamine D kan zelf gemaakt worden mits er zonlicht is
Binas 82A
16.3. Voeding en gezondheid
Groei & herstel → veel bouwstoffen nodig
Zware lichamelijk arbeid → veel brandstoffen nodig
Koolhydraten & vetten opgeslagen in onderhuids vetweefsel → overgewicht