Bewegingsonderwijs
Bewegen in brede context: Speelplein, schoolkampen, sportdagen, Koningsdag/-spelen,
wandelvierdaagse. Dus niet de gymzaal
Belang van het vak: Op een verantwoordelijke deelname aan beweegactiviteit. Het doel is de
leerlingen breed te introduceren in de bewegingscultuur. Bewegen is van essentieel belang voor de
ontwikkeling.
De aard van bewegingsonderwijsleersituatie: Het accepteren van verantwoordelijkheid voor jezelf en
voor anderen. Accepteren van beginselen en fairplay. Om het respecteren van andermans eigenheid
en grenzen. Om het toetsen van kwaliteit van beweegsituaties.
Fysieke veiligheid: Arrangement veilig opgebouwd, activiteit duidelijk aangeboden, past de activiteit
in een methodische opbouw van makkelijk naar moeilijk, had het kind voldoende bewegingservaring,
is er genoeg gelet op de bewegingssituatie (geobserveerd).
Rol van zintuigen bij bewegingsonderwijs: Waarnemen is het zien, voelen, ruiken, proeven of horen.
De samenwerking tussen waarnemen en de activiteit die daarvan het resultaat is, wordt
‘sensomotorische integratie’ genoemd. Dit is een samentrekking van sensoriek (opdoen van prikkels
met zintuigen) en motoriek (het bermogen te kunnen bewegen). Samen zorgen ze voor het kunnen
uitvoeren van vaardigheden.
12 Leerlijnen: 31 bewegingsthema’s
Balanceren = balanceren, rijden, glijden, acrobatiek
Klimmen = klauteren, touwklimmen
Zwaaien = schommelen, hangend zwaaien, steunend zwaaien
Over de kop = over de kop gaan
Springen = vrije sprongen, steunspringen, loopspringen, touwtjespringen, ver- hoogspringen
Hardlopen = hardlopen
Mikken = wegspelen, mikken
Jongleren = werpen en vangen, soleren, retourneren
Doelspelen = keeperspelen, lummelspelen, aangepaste sportspelen
Tikspelen = tikspelen, afgooispelen, honkloopspelen
Stoeispelen = stoeispelen
Bewegen op muziek = bewegen op het tempo van de muziek, frasering in de muziek, dans uitvoeren
Executieve functies: Regelfuncties van de hersenen die essentieel zijn voor het realiseren van
doelgericht en aangepast gedrag. Dit zijn situaties in bewegingsonderwijs waar executieve functies
een grote rol spelen:
- Situaties waarbij planning en besluitvorming vereist zijn
- Situaties waarbij bijsturing of foutencorrect van gedrag nodig is
- Het leren van nieuwe vaardigheid
- Nieuwe vormen van gedrag of nieuwe opeenvolgingen van handelingen
- Toepassen van een vaardigheid in spelsituatie
Signaleren van uitsluiting: Opmerken wanneer buitensluiten plaats vindt.
9
Bewegen in brede context: Speelplein, schoolkampen, sportdagen, Koningsdag/-spelen,
wandelvierdaagse. Dus niet de gymzaal
Belang van het vak: Op een verantwoordelijke deelname aan beweegactiviteit. Het doel is de
leerlingen breed te introduceren in de bewegingscultuur. Bewegen is van essentieel belang voor de
ontwikkeling.
De aard van bewegingsonderwijsleersituatie: Het accepteren van verantwoordelijkheid voor jezelf en
voor anderen. Accepteren van beginselen en fairplay. Om het respecteren van andermans eigenheid
en grenzen. Om het toetsen van kwaliteit van beweegsituaties.
Fysieke veiligheid: Arrangement veilig opgebouwd, activiteit duidelijk aangeboden, past de activiteit
in een methodische opbouw van makkelijk naar moeilijk, had het kind voldoende bewegingservaring,
is er genoeg gelet op de bewegingssituatie (geobserveerd).
Rol van zintuigen bij bewegingsonderwijs: Waarnemen is het zien, voelen, ruiken, proeven of horen.
De samenwerking tussen waarnemen en de activiteit die daarvan het resultaat is, wordt
‘sensomotorische integratie’ genoemd. Dit is een samentrekking van sensoriek (opdoen van prikkels
met zintuigen) en motoriek (het bermogen te kunnen bewegen). Samen zorgen ze voor het kunnen
uitvoeren van vaardigheden.
12 Leerlijnen: 31 bewegingsthema’s
Balanceren = balanceren, rijden, glijden, acrobatiek
Klimmen = klauteren, touwklimmen
Zwaaien = schommelen, hangend zwaaien, steunend zwaaien
Over de kop = over de kop gaan
Springen = vrije sprongen, steunspringen, loopspringen, touwtjespringen, ver- hoogspringen
Hardlopen = hardlopen
Mikken = wegspelen, mikken
Jongleren = werpen en vangen, soleren, retourneren
Doelspelen = keeperspelen, lummelspelen, aangepaste sportspelen
Tikspelen = tikspelen, afgooispelen, honkloopspelen
Stoeispelen = stoeispelen
Bewegen op muziek = bewegen op het tempo van de muziek, frasering in de muziek, dans uitvoeren
Executieve functies: Regelfuncties van de hersenen die essentieel zijn voor het realiseren van
doelgericht en aangepast gedrag. Dit zijn situaties in bewegingsonderwijs waar executieve functies
een grote rol spelen:
- Situaties waarbij planning en besluitvorming vereist zijn
- Situaties waarbij bijsturing of foutencorrect van gedrag nodig is
- Het leren van nieuwe vaardigheid
- Nieuwe vormen van gedrag of nieuwe opeenvolgingen van handelingen
- Toepassen van een vaardigheid in spelsituatie
Signaleren van uitsluiting: Opmerken wanneer buitensluiten plaats vindt.
9