100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Samenvatting openbaar bestuur: beleid, organisatie en politiek (10e druk)

Rating
-
Sold
-
Pages
43
Uploaded on
16-11-2022
Written in
2022/2023

samenvatting Openbaar Bestuur: beleid, organisatie en politiek (10e druk)

Institution
Course













Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Connected book

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Summarized whole book?
Yes
Uploaded on
November 16, 2022
Number of pages
43
Written in
2022/2023
Type
Summary

Subjects

Content preview

Samenvatting Openbaar Bestuur
Beleid, organisatie en politiek

Hoofdstuk 1.

Openbaar bestuur beïnvloedt het lot van mensen. Hierbij gaat het om partijen, beslissingen en
activiteiten.

Vraagstukken openbaar bestuur  beleidsmatig, organisatorisch, politiek, ethisch, juridisch en
logistiek.

Betekenissen bestuur 
 Activiteit van het bestuur
 Een specifieke groep van personen die samen besturen
 Geheel van personen, instellingen, organisaties, activiteiten en procedures in brede zin

Openvaar bestuur  geheel van organisaties en activiteiten die primair zijn gericht op de besturing
van de maatschappij.
 Zoals de overheid/de staat, publieke taak vervullende organisaties (ziekenhuizen, anwb)

Bestuurlijke beslissingen – vastgelegd in regelingen, regels, enz… - hebben een bindend karakter voor
alle leden van de samenleving.

Overheid  monopolie op gelegitimeerd geweld  kan besluiten met harde hand afdwingen.

3 logica’s van sturing in maatschappij:
- De staat
- Het middenveld
- De markt

De staat dient algemeen belang.
De markt om producten/diensten op commerciële grond te leveren.
Richt zich op doelstellingen dat niet te maken heeft met winst.

Privatisering  van staat naar markt.
Nationalisering  van markt naar staat.

Zie figuur 1.1. p19.

Overheidsorganisaties bestaan uit:
- Een politieke leiding  zijn verantwoording schuldig aan democratisch gekozen
vertegenwoordigde organen.
- ambtenaren  benoemde functionarissen, ondergeschikt aan de politieke leiding.  staan
politieke leiding bij en geven uitvoering aan politieke beslissingen.

Maatschappelijk middenveld bevindt zich tussen de overheid en bedrijven/individuele burgers.
 (qua rechtsvorm) private organisaties, maar toch betrokken bij openbaar bestuur.

,  Tweedeling binnen dit veld:
- Eén type vervult een bepaalde maatschappelijke functie (ZKH, schoolbesturen, …).
- Eén type bestaat uit organisaties die belangen nastreven of ideëel doel (vakbonden,
milieuorganisaties, etc.).

De ‘kernaanpak’ 
Volgens deze benadering is het belangrijkste verschil tussen publieke en niet-publieke organisaties
de rechtsstatelijk vorm:
Publieke organisaties  hebben publiekrechtelijke grondslag.
Niet-publieke organisaties  hebben deze niet.

Zie tabel bladzijde 21!

Publiekheid  volgens deze aanpak zijn er géén puur publieke of puur private organisaties.

De dimensionale aanpak maakt een onderscheid tussen drie verschillende dimensies:
- Eigendom
- Bekostiging
- Controle

Eigendom  van wie is de organisatie? (gaat om rechtelijke grondslag)
Bekostiging  wie bekostigt de organisatie? Overheid, of privaat?
Controle  een hoge mate van politieke controle betekent dat politieke gezagsdragers de
prioriteiten van de organisatie stellen en dat de organisatie deze prioriteiten volgt.

Zie tabel p.23!

Openbaar bestuur is te onderscheiden in verticale en horizontale dimensie:
Verticaal  geeft aan dat het openbaar bestuur op meerdere niveaus van omvattendheid gestalte
kan krijgen; wijk, gemeente, regio, provincie, natiestaat, internationale regio, of de wereld als geheel.
Horizontaal  geeft aan dat het openbaar bestuur niet alleen uit de overheid zelf bestaat, ook uit tal
van maatschappelijke organisaties.

Multi-level governance  besturen vindt plaats op meerdere schaalniveau’s (multi-level) en gebeurt
zowel door overheden als andere partijen (daarom niet government, maar governance).

Huis van Thorbecke  model, bestaande uit de drie hoofdlagen gemeenten, provincies en het rijk.

Nederlandse staatsvorm  gedecentraliseerde eenheidsstaat
 Provincies en gemeenten hebben voor bepaalde onderwerpen bevoegdheden en een eigen
stem.

Groei EU  Huis van Thorbecke extra laag  een multinationale bestuurslaag waar NL deel van
uitmaakt.

,Wanneer is openbaar bestuur succesvol?  model van ‘good governance’ wordt hiervoor
gehanteerd:




Bestuurlijke kwaliteit op basis van vier dimensies:
- Democratie  gaat uit van volkssoevereiniteit.  politici, bestuurders en overheidsorganen
regeren in naam van het volk.
Als het beleid van bestuurders niet aanslaat bij een meerderheid van de bevolking, worden
zij daar bij de volgende verkiezingen voor gestraft.

Er zitten zwakke plekken in het verkiezingssysteem  burger kan stemmen op partij, maar
niet op regering of regeringsleider.

Mogelijkheid om referendum aan te vragen over wetsvoorstellen die het parlement al heeft
aangenomen.  uitslag moet serieus behandeld worden, maar is niet bindend.

Democratisch bestuur  betekent dat burgers participeren en inspraak hebben.

- Rechtmatigheid  vervult een cruciale functie bij het inperken en controleren van de
overheidsmacht.
Overheidsmacht wordt in NL uitgeoefend in naam van de wet (niet uit naam van bepaalde
machthebbers).
 Rechtsbescherming tegen de overheid is sterk uitgebreid.
 Juridische eisen die aan het optreden van het openbaar bestuur worden gesteld zijn hoger
geworden. (algemene wet bestuursrecht  awb)
 Rechters zijn minder terughoudend om de overheid aan te pakken.  het komt steeds vaker
voor dat de overheid veroordeeld wordt door een rechter.
Deze drie punten wordt ook wel ‘juridisering’ genoemd: een toename van formele regels en
van formele vormen van conflictbeslechting in het domein van openbaar bestuur.

- Doeltreffendheid en doelmatigheid:
Doeltreffendheid (effectiviteit)  openbaar bestuur is succesvol als de vooraf geformuleerde
doelstellingen van het beleid ook daadwerkelijk worden gehaald.

, Doelmatigheid (efficiency)  aantal problemen in samenleving is altijd groter dan
hoeveelheid middelen om deze problemen op te lossen: daarom van belang dat bestuurders
met zo min mogelijk middelen hun doelen bereiken.

- Integriteit  politici, bestuurders en ambtenaren behoren integer te zijn: dus géén
machtsmisbruik, discriminatie, etc.
Nederlands openbaar bestuur is op alle gebieden zeer integer.
Om dergelijke gevallen te voorkomen voeren overheidsorganisaties een actief
integriteitsbeleid.  omschrijving welke ethische principes en professionele maatstaven
binnen de organisatie van toepassing zijn.

Tussen deze vier vereisten zijn er spanningsvelden:
- Doelmatigheid versus rechtmatigheid:
Overheid is vanwege het recht eraan gehouden om burgers, organisaties en bedrijven
bezwaar te laten maken tegen besluiten en deze bezwaren serieus in overweging te nemen.
 Dit kan besluiten over grote projecten doen vertragen, waardoor het in acht nemen van
rechtmatigheidsbeginsel ten koste gaat van de doelmatigheid.

- Democratie versus rechtmatigheid:
Voorbeeld: toenemende zorg over groeiende criminaliteit leidde ertoe dat veel burgers geen
bezwaar hadden tegen ruime opsporingsbevoegdheden, waardoor politie gebruik maakte
van criminele informanten (die vervolgens zelf niet meer werden vervolgd)  regering
handelt in dit geval in overeenstemming met meerderheid van publieke opinie, maar komt in
botsing met strafrechtbeginselen.

- Integriteit versus democratie:
Uitvoeringsorganisaties verlenen diensten aan burgers en hebben controlerende taak 
staan op gespannen voet:
Wethouder milieuzaken die oogje dichtknijpt bij fabriek die niet aan eisen voldoet, is
dienstbaar aan werkgelegenheidsbelangen, maar overtreed de regels omtrent milieu.


Wortels van modern Nederlands bestuur liggen in ‘De Republiek (1648-1795)
 Opvallend in de Republiek: ontbreken van een ambtelijk apparaat  er was nauwelijks
sprake van centrale overheid.  politieke macht lag bij zeven provincies.

Komst Bataafse Republiek (1795) en daarna Koninkrijk der Nederlanden (1814) zorgde voor de
intrede van de eenheidsstaat: er ontstond een centraal overheidsapparaat.

Nederlandse overheid was in 19e eeuw vooral een nachtwakersstaat  weinig tot geen ingrijpen.
Vanaf industriële revolutie (1870) werd de Nederlandse overheid meer een verzorgingsstaat.
Door industriële revolutie ontstonden meer steden, krottenwijken, armoede, slechte hygiëne, etc.
 Overheid greep steeds meer in en het overheidsapparaat professionaliseerde.

Crisis van de jaren 30 was een indirect gevolg voor de expansie van de moderne Nederlandse
verzorgingsstaat.  overheid in Europese landen gingen uit van het zelfcorrigerend vermogen van
de markteconomie.  crisis ging over in jarenlange depressie.

,  Mede door econoom Keynes, brachten regereringen een impuls aan de markt. Ook
Nederland startte grootschalige werkgelegenheidsprojecten.  economie herstelde zich
midden jaren 30.

Vanaf jaren 1970 steeds meer kritiek op verzorgingsstaat  door economische recessie begin 1980
ontstond een herbezinning op de mogelijkheden van overheidssturing.
 Vanuit bedrijfsleven werd sterk aangedrongen op beperking van overheidsbemoeienis.

Meer kritiek  overheid zou zich moeten beperken tot sturing op hoofdlijnen.

Door minder overheidsbemoeienis en een andere aanpak, veranderde het openbaar bestuur van
‘government’ naar ‘governance’.

Governance (netwerk-management)  het vorm- en richting geven aan dergelijke vormen van
onderhandelend bestuur.
 Bestuurders en ambtenaren die zich hiermee bezig houden zijn veeleer actief als makelaars
die partijen bij elkaar brengen; partners in gemeenschappelijk gedragen initiatieven; en
normstellers en toezichthouders die partijen tot verantwoord gedrag moeten prikkelen.

In plaats van ‘zorgen voor’ zijn hedendaagse bestuurders meer bezig met ‘zorgen dat’.

Convergentie  vermindering van nationale verschillen.

Nieuwe beleidsdenken gaat niet zozeer om burgers te verzekeren tegen ziekte, werkloosheid, etc.
 Het doel is om mensen aan het werk te helpen en aan het werk te houden.

Het accent van het overheidsoptreden is verschoven van het zelf verzorgen van producten en
diensten, naar het reguleren van producerende en dienstverlenende activiteiten door andere
inspiraties.

Regulatory state  een staat die zich meer richt op regulering en minder op productie.

Zie figuur 1.6 bladzijde 42

Voorwaardenscheppende staat  een staat waarin de overheid burgers en de markt activeert en
faciliteert. De overheid laat het leveren van producten en diensten zoveel mogelijk over aan private
actoren. Slechts wanneer vitale maatschappelijke functies in gevaar komen, grijpt de overheid in.

, Hoofdstuk 2.

Beleid  de poging van een bestuursorgaan om een maatschappelijke toestand doelgericht te
beïnvloeden.
 Gaat over het gericht veranderen van de omgeving, waarbij de maatschappelijke toestand in
de omgeving dichterbij de volgens de overheid gewenste norm wordt gebracht.

Beleid gaat over maatschappelijke sturing  een maatschappelijke toestand wordt doelgericht
aangepakt.

Maatschappelijke sturing richt zich op het oplossen of verlichten van samenlevingsproblemen.

Manier om te kijken naar de opbrengsten van maatschappelijke sturing:
- Perspectief van publieke waarde (= het collectieve beeld van wat de samenleving ervaart als
waardevol)  waarde voor de samenleving
- Perspectief van publieke goederen  zijn goederen die niet-uitsluitbaar én niet-rivaliserend
zijn. Het gebruik ervan door de één schaadt het gebruik door de ander niet en je kunt iemand
niet weerhouden van het gebruiken van zo’n goed.
- Perspectief van privaat goed  een goed dat uitsluitbaar en rivaliserend is. ( het is of van
de een, of van de ander)
- Clubgoederen  goederen die niet-rivaliserend, maar wél uitsluitbaar zijn (mix van privaat
en publiek).
- Common-poolgoederen  goederen die niet-uitsluitbaar, maar wél rivaliserend zijn
(iedereen mag het hebben, maar op=op  mix van privaat en publiek).

Uitsluitbaar Niet-uitsluitbaar
Rivaliserend Privaat goed Common-poolgoederen
Niet-rivaliserend Club-goed Publiek goed


Er zijn drie wegen voor publieke waarde creatie:
- De overheid
- De markt
- De gemeenschap
 Het onderliggende mechanisme is voor één waarde drie keer volstrekt verschillend.

Overheidssturing  als de overheid het doen en laten van burgers en organisaties op elkaar afstemt.

Veel sturing heeft een minder dwingend karakter  vb: verhogen van belastingen op alcohol, maar
het is niet illegaal.

Overheidssturing kan ook gericht zijn op het teweegbrengen van maatschappelijke veranderingen.

Overheidssturing wordt vaak geassocieerd met het begrip maakbaarheid  dat is het idee dat de
samenleving met doordacht ingrijpen gericht te veranderen is.

Ook via het marktmechanisme van vraag en aanbod kunnen veel samenlevingsvragen worden
opgelost.
$5.38
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached

Get to know the seller
Seller avatar
joepv04

Get to know the seller

Seller avatar
joepv04 Radboud Universiteit Nijmegen
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
2
Member since
3 year
Number of followers
1
Documents
2
Last sold
5 months ago

0.0

0 reviews

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions