Hoorcollege 1 9 november
Deadline Weektaken: Dinsdag vóór 13:00 @ TvA 5.1.21
Hoofdstuk 1/2
“Macro-economics is concerned with the behavior of the economy as a
whole.”
Centraal staan:
- Consumptie en investeringen
- Wisselkoersen en handelsbalans
- Lonen en prijzen
- Monetaire en fiscale politiek
- Geldhoeveelheid, rentestand en overheidstekort en schuld
Problemen EMU:
- Countries in crisis in EMU:
• high public debt Greece, Belgium, Italy
• high private debt Ireland, Portugal, Spain
• bubble housing market Ireland, Spain
• current account problem Greece, Ireland, Spain, Portugal
• competition problem Greece, Portugal, Italy, Spain
- Difference North- and South Europa
Problemen Europa:
- High unemployment
- Growth of income
- Common currency
Brazilie Rusland, India en China (BRIC) ~ Opkomende economieën:
Groei door: High accumulation of capital
Very fast technological progress
Belangrijkste macro-economische variabelen:
- Output
- Unemployment rate
- Inflation rate
Output/Bruto Binnenlands Product (BBP):
3 benaderingen:
1. Waarde van finale goederen en diensten geproduceerd
gedurende een specifieke periode.
2. Som van de toegevoegde waarde in de economie gedurende
een specifieke periode. Waarde producten minus waarde
intermediate producten
3. Som van de inkomens in de economie gedurende een
specifieke periode.
Inkomen uit arbeid + Indirecte belastingen (e.g. BTW) + Winsten
,Output & Groei:
• Nominale output: $Yt (t = tijdseenheid)
• Reële output: Yt ( Per capita)
• Groei: (Yt+1-Yt)/Yt
Werkloosheid:
• Werkloos: geen baan maar wel zoekende
• Werkloosheidspercentage
-L=N+U (L = “Labor force”)
- u = U/L
• Participatiegraad = L/P (p=population)
Inflatie:
• Definitie - Stijging in het prijsniveau
- Nu mogelijk ook: deflatie
• Meting - BBP deflator = (Nominal GDP)/(Real GDP)
- Consumentenprijsindex (CPI) Veranderingen ten
opzichte van een basisjaar
Economische termijnen:
• Korte termijn = een paar jaar
- Output bepaald door vraag
(Meerjaren)begroting
• Middellange termijn = 10 jaar
- Output bepaald door stand technologie, kapitaal en arbeid
- Huidige en komende kabinetsperiode
• Lange termijn = meer dan 20 jaar
- Output bepaald door scholing, onderzoek, besparingen en de
kwaliteit van de overheid (aanbod) , technologische
ontwikkeling, groei arbeidsproductiviteit.
(Issue: bijv. pensioenen en vergrijzing)
,Hoorcollege 2 10 november
Hoofdstuk 3/4
Goederenmarkt:
Korte termijn: output bepaal door vraag, prijs constant.
Dus de aanbodlijn (AS) is horizontaal.
Opbouw van het BBP (Y):
Consumptie (C) + Investeringen (I) + Overheidsuitgaven (G) +
Netto Export (X-IM)
Consumptie (C): Goederen of diensten die worden gekocht door
consumenten.
Investeringen (I): Bestaan uit investeringen van zowel bedrijven als
particulieren.
Overheidsuitgaven (G): Het kopen van goederen en diensten door de
overheid.
Importen (IM) en Exporten (EX): Het kopen/verkopen van goederen
en diensten uit/aan het buitenland.
De vraag naar goederen (Z): Z = C + I + G + X - IM
Enkele aannames in het model:
- Alle ondernemingen produceren hetzelfde goed
- Alle ondernemingen zijn bereid om elke hoeveelheid van dat
goed te leveren voor een prijs P à Korte termijn
- Het is een gesloten economie, het buitenland speelt geen rol:
Z=C+I+G
Consumptie:
Het besteedbare inkomen (disposable income) is YD: Y = Y - T
De consumptiefunctie (gedragsvergelijking): C = C(YD)
De consumptiefunctie bestaat uit twee onderdelen: C = c0 +c1 YD
• C0 = autonome consumptie
• Endogeen: afhankelijk van besteedbare inkomen
C1 = “marginal propensity to consume” (0 < c1 < 1)
Investeringen zijn exogeen. I I
Overheidsbeleid is ook exogeen, zowel G (overheidsuitgaven) als T
(belasting)
Z=C+I+G
Z c 0 c1 Y - T I G
Bij evenwicht in de goederenmarkt is productie (=inkomen) Y gelijk aan
vraag Z.
Y c 0 c1 (Y T ) I G
Kan op drie manieren weergegeven worden:
• Via algebra: 1: Y c 0 c 1Y c 1T I G
, 2: 1 c Y
1
c 0 I G c 1T
1
Y c 0 I G c 1 T
3: 1 c1
Output als functie van exogene variabelen
Autonomous spending: c0 + I + G – c1T (exogeen)
Basismultiplier: 1 / (1 – c1)
• Grafisch
• In woorden
“Een stijging in vraag heeft een stijging in productie tot
gevolg. Productie is gelijk aan inkomen, dus inkomen stijgt
met zelfde hoeveelheid. Deze stijging in inkomen heeft weer
een stijging in vraag tot gevolg, etcetera…”
Het eindresultaat: Een autonome stijging van de vraag
leidt tot een grotere toename in het nationale inkomen: Het
multiplier-effect
De verandering van Y komt in meerder periodes tot stand. Stel:
Periode 1: I = +20 Y = 20
Periode 2: C = ¾ x 20 = 15 Y = 20 + 15 = 35
Periode 3: ¾ x 15 = 11,25 Y = 20 + 15 + 11,25 = 46
Sparen en investeren:
Investeringen zijn gelijk aan besparingen:
De beslissing om te consumeren of te sparen komt op zelfde neer:
S=Y–T–C
S =Y – T – c0 – c1(Y – T)
De term (1 – c1) is de “propensity to save”
In evenwicht:
S = - c0 + (1 – c1)(Y – T)
Dit is te herschrijven tot:
I = - c0 + (1 – c1)(Y – T) + (T – G)
, Financiële markten:
Geld: - Chartaal (munten en biljetten)
- Giraal (bankrekening: “checkable deposits”)
Waardepapieren (e.g. obligaties) Rente
Vraag naar geld: - Md=$YL(i)
- Aantal transacties ($Y)
- i omhoog Md omlaag
Evenwicht op de financiële markt:
Money supply equals money
demand
• Ms = Md
• Money supplied is chosen by Central Bank (fixed)
M=$YL(i)
• LM relatie
Rente i zorgt voor evenwicht
• $Y ↑ → i ↑
• Ms ↑ → i ↓
Obligaties:
• Prijzen versus yields
• Waarde van een obligatie over een jaar staat vast
- $100
• i = ($100 - $PB) / $PB
• Prijzen obligaties omhoog à Rente omlaag
• Prijzen obligaties omlaag à Rente omhoog
Centrale bank (FED, ECB)
Voert open markt operaties uit (kopen/verkopen van obligaties):
Kopen = “expansionary open market transactions”
Verkopen = “contractionary open market transactions”
Stel: ECB wil opbligaties opkopen bij banken. Wanneer ING obligaties
verkoopt, worden de “bonds” (assets) op de balans minder. De
reserves (assets) zullen hierdoor toenemen.
Tussentijdse samenvatting:
• De “interest rate” wordt bepaald door vraag en aanbod van
geld
• Door de geldhoeveelheid (supply) te veranderen kan de
centrale bank het rente percentage beïnvloeden
• De centrale bank verandert de geldhoeveelheid door middel
van “open market transactions” (de aan- en verkoop van obligaties)
Deadline Weektaken: Dinsdag vóór 13:00 @ TvA 5.1.21
Hoofdstuk 1/2
“Macro-economics is concerned with the behavior of the economy as a
whole.”
Centraal staan:
- Consumptie en investeringen
- Wisselkoersen en handelsbalans
- Lonen en prijzen
- Monetaire en fiscale politiek
- Geldhoeveelheid, rentestand en overheidstekort en schuld
Problemen EMU:
- Countries in crisis in EMU:
• high public debt Greece, Belgium, Italy
• high private debt Ireland, Portugal, Spain
• bubble housing market Ireland, Spain
• current account problem Greece, Ireland, Spain, Portugal
• competition problem Greece, Portugal, Italy, Spain
- Difference North- and South Europa
Problemen Europa:
- High unemployment
- Growth of income
- Common currency
Brazilie Rusland, India en China (BRIC) ~ Opkomende economieën:
Groei door: High accumulation of capital
Very fast technological progress
Belangrijkste macro-economische variabelen:
- Output
- Unemployment rate
- Inflation rate
Output/Bruto Binnenlands Product (BBP):
3 benaderingen:
1. Waarde van finale goederen en diensten geproduceerd
gedurende een specifieke periode.
2. Som van de toegevoegde waarde in de economie gedurende
een specifieke periode. Waarde producten minus waarde
intermediate producten
3. Som van de inkomens in de economie gedurende een
specifieke periode.
Inkomen uit arbeid + Indirecte belastingen (e.g. BTW) + Winsten
,Output & Groei:
• Nominale output: $Yt (t = tijdseenheid)
• Reële output: Yt ( Per capita)
• Groei: (Yt+1-Yt)/Yt
Werkloosheid:
• Werkloos: geen baan maar wel zoekende
• Werkloosheidspercentage
-L=N+U (L = “Labor force”)
- u = U/L
• Participatiegraad = L/P (p=population)
Inflatie:
• Definitie - Stijging in het prijsniveau
- Nu mogelijk ook: deflatie
• Meting - BBP deflator = (Nominal GDP)/(Real GDP)
- Consumentenprijsindex (CPI) Veranderingen ten
opzichte van een basisjaar
Economische termijnen:
• Korte termijn = een paar jaar
- Output bepaald door vraag
(Meerjaren)begroting
• Middellange termijn = 10 jaar
- Output bepaald door stand technologie, kapitaal en arbeid
- Huidige en komende kabinetsperiode
• Lange termijn = meer dan 20 jaar
- Output bepaald door scholing, onderzoek, besparingen en de
kwaliteit van de overheid (aanbod) , technologische
ontwikkeling, groei arbeidsproductiviteit.
(Issue: bijv. pensioenen en vergrijzing)
,Hoorcollege 2 10 november
Hoofdstuk 3/4
Goederenmarkt:
Korte termijn: output bepaal door vraag, prijs constant.
Dus de aanbodlijn (AS) is horizontaal.
Opbouw van het BBP (Y):
Consumptie (C) + Investeringen (I) + Overheidsuitgaven (G) +
Netto Export (X-IM)
Consumptie (C): Goederen of diensten die worden gekocht door
consumenten.
Investeringen (I): Bestaan uit investeringen van zowel bedrijven als
particulieren.
Overheidsuitgaven (G): Het kopen van goederen en diensten door de
overheid.
Importen (IM) en Exporten (EX): Het kopen/verkopen van goederen
en diensten uit/aan het buitenland.
De vraag naar goederen (Z): Z = C + I + G + X - IM
Enkele aannames in het model:
- Alle ondernemingen produceren hetzelfde goed
- Alle ondernemingen zijn bereid om elke hoeveelheid van dat
goed te leveren voor een prijs P à Korte termijn
- Het is een gesloten economie, het buitenland speelt geen rol:
Z=C+I+G
Consumptie:
Het besteedbare inkomen (disposable income) is YD: Y = Y - T
De consumptiefunctie (gedragsvergelijking): C = C(YD)
De consumptiefunctie bestaat uit twee onderdelen: C = c0 +c1 YD
• C0 = autonome consumptie
• Endogeen: afhankelijk van besteedbare inkomen
C1 = “marginal propensity to consume” (0 < c1 < 1)
Investeringen zijn exogeen. I I
Overheidsbeleid is ook exogeen, zowel G (overheidsuitgaven) als T
(belasting)
Z=C+I+G
Z c 0 c1 Y - T I G
Bij evenwicht in de goederenmarkt is productie (=inkomen) Y gelijk aan
vraag Z.
Y c 0 c1 (Y T ) I G
Kan op drie manieren weergegeven worden:
• Via algebra: 1: Y c 0 c 1Y c 1T I G
, 2: 1 c Y
1
c 0 I G c 1T
1
Y c 0 I G c 1 T
3: 1 c1
Output als functie van exogene variabelen
Autonomous spending: c0 + I + G – c1T (exogeen)
Basismultiplier: 1 / (1 – c1)
• Grafisch
• In woorden
“Een stijging in vraag heeft een stijging in productie tot
gevolg. Productie is gelijk aan inkomen, dus inkomen stijgt
met zelfde hoeveelheid. Deze stijging in inkomen heeft weer
een stijging in vraag tot gevolg, etcetera…”
Het eindresultaat: Een autonome stijging van de vraag
leidt tot een grotere toename in het nationale inkomen: Het
multiplier-effect
De verandering van Y komt in meerder periodes tot stand. Stel:
Periode 1: I = +20 Y = 20
Periode 2: C = ¾ x 20 = 15 Y = 20 + 15 = 35
Periode 3: ¾ x 15 = 11,25 Y = 20 + 15 + 11,25 = 46
Sparen en investeren:
Investeringen zijn gelijk aan besparingen:
De beslissing om te consumeren of te sparen komt op zelfde neer:
S=Y–T–C
S =Y – T – c0 – c1(Y – T)
De term (1 – c1) is de “propensity to save”
In evenwicht:
S = - c0 + (1 – c1)(Y – T)
Dit is te herschrijven tot:
I = - c0 + (1 – c1)(Y – T) + (T – G)
, Financiële markten:
Geld: - Chartaal (munten en biljetten)
- Giraal (bankrekening: “checkable deposits”)
Waardepapieren (e.g. obligaties) Rente
Vraag naar geld: - Md=$YL(i)
- Aantal transacties ($Y)
- i omhoog Md omlaag
Evenwicht op de financiële markt:
Money supply equals money
demand
• Ms = Md
• Money supplied is chosen by Central Bank (fixed)
M=$YL(i)
• LM relatie
Rente i zorgt voor evenwicht
• $Y ↑ → i ↑
• Ms ↑ → i ↓
Obligaties:
• Prijzen versus yields
• Waarde van een obligatie over een jaar staat vast
- $100
• i = ($100 - $PB) / $PB
• Prijzen obligaties omhoog à Rente omlaag
• Prijzen obligaties omlaag à Rente omhoog
Centrale bank (FED, ECB)
Voert open markt operaties uit (kopen/verkopen van obligaties):
Kopen = “expansionary open market transactions”
Verkopen = “contractionary open market transactions”
Stel: ECB wil opbligaties opkopen bij banken. Wanneer ING obligaties
verkoopt, worden de “bonds” (assets) op de balans minder. De
reserves (assets) zullen hierdoor toenemen.
Tussentijdse samenvatting:
• De “interest rate” wordt bepaald door vraag en aanbod van
geld
• Door de geldhoeveelheid (supply) te veranderen kan de
centrale bank het rente percentage beïnvloeden
• De centrale bank verandert de geldhoeveelheid door middel
van “open market transactions” (de aan- en verkoop van obligaties)