Hoofdstuk 9 - Stabiliteit en instabiliteit
Hypomobiliteit is een verminderde bewegingsmogelijkheid. Hypomobiliteit kan behandeld
worden door middel van mobilisatietechnieken (voor het gewrichtskapsel), rektechnieken
(voor het spierweefsel) en neurodynamische technieken (voor het zenuwweefsel).
Hypermobiliteit is een vergrote bewegingsmogelijkheid. Deze hypermobiliteit kan normaal
(een laxiteit) of pathologisch (een instabiliteit) zijn. Bij een laxiteit is er een vergrote
bewegingsmogelijkheid, maar de patiënt heeft nog wel de mogelijkheid om de
bewegingen te controleren. Bij een instabiliteit is er een vergrote bewegingsmogelijkheid
en de patiënt heeft niet meer de mogelijkheid om de bewegingen te controleren.
Bewegingszones en bewegingsgrenzen
Bij elke beweging zijn drie zones te onderscheiden:
• De neutrale zone. In de neutrale zone is er geen weefselspanning. Deze zone komt
voor in het begin van de ROM en komt overeen met de MLPP. Aan het einde van
de neutrale zone kan een lichte weerstand worden gevoeld, de krimpgrens.
• De elastische zone. In de elastische zone wordt de weefselspanning opgebouwd.
Deze zone komt voor bij een verdere vergroting van de ROM. Aan het einde van de
elastische zone bevindt zich het einde van de actieve ROM, de fysiologische grens.
Het weefsel keert in deze zone, na de belasting, snel terug naar zijn oorspronkelijk
vorm.
• De plastische zone. In de plastische zone is de weefselspanning maximaal en gaan
de weefsels vervormen. Deze zone komt voor bij de eindstanden van een
beweging. Aan het einde van de plastische zone bevindt zich het einde van de
passieve ROM, de anatomische grens. Het weefsel keert in deze zone, na de
belasting, niet meer zo snel terug naar zijn oorspronkelijk vorm. Eerst zal zich een
kruip voordoen, gevolgd door een plastische deformatie.
Stabiliteitssystemen
Stabiliteit vereist de interactie van drie systemen:
• Het actieve subsysteem (de spieren en de pezen). De rol van het actieve
subsysteem:
o Het bieden van statische en dynamische stabiliteit tijdens het gehele
bewegingsverloop.
o Het bieden van schokdemping en het remmen van bewegingen.
o Het bieden van gewrichtscompressie.
o Het bieden van pijnmodulatie.
• Oorzaken die zorgen voor een dysfunctie van het actieve subsysteem:
o Mechanisch letsel.
o Overbelasting.
o Degeneratie.
o Veroudering.
, o Langdurige immobilisatie of deconditionering.
o Ziekten en aandoeningen.
• Het passieve subsysteem (het gewrichtskapsel, de ligamenten, de botten en de
huid). De rol van het passieve subsysteem:
o Het bieden van een grote stabiliteit bij de anatomische grens.
o Het bieden van een kleine stabiliteit bij de fysiologische grens.
o Het bieden van geen stabiliteit in de neutrale zone.
o Een proprioceptieve rol (zowel statisch als dynamisch).
o Het bieden van pijnmodulatie.
• Oorzaken die zorgen voor een dysfunctie van het passieve subsysteem:
o Mechanisch letsel.
o Overbelasting.
o Degeneratie.
o Ziekten en aandoeningen.
• Het neurale subsysteem (het centrale en perifere zenuwstelsel). De rol van het
neurale subsysteem:
o Het mogelijk maken van bewuste en onbewuste bewegingen.
o Het bieden van motor control door het centrale zenuwstelsel (centraal).
o Het bieden van sensorische feedback en controle door de reflexen
(perifeer).
o Een proprioceptieve rol door middel van het actieve en passieve
subsysteem.
o Het bieden van pijnmodulatie.
• Oorzaken die zorgen voor een dysfunctie van het neurale subsysteem:
o Perifeer zenuwletsel of letsel van een spinale zenuw.
o Hersenletsel of ruggenmergletsel.
o Neurologische aandoeningen.
o Veroudering.
o Langdurige immobilisatie of deconditionering.
Stabilizers en mobilizers
Bij de perifere gewrichten is er één groep stabilizers. Bij de gewrichten van de
wervelkolom zijn er twee groepen stabilizers, namelijk: de local stabilizers en de global
stabilizers. Bij een goede balans tussen de stabilizers en de mobilizers, contraheren de
stabilizers eerst, gevolgd door de mobilizers. Bij een disbalans tussen de stabilizers en de
mobilizers, zullen er veranderde bewegingspatronen optreden. De basisstructuren (de
bekken voor de wervelkolom en de onderste extremiteit en het schouderblad voor de
bovenste extremiteit) moeten goed gestabiliseerd (zowel statisch als dynamisch) kunnen
worden, voordat er bewegingen in de extremiteiten kunnen plaatsvinden.
Stabilizers hebben de volgende kenmerken:
• Ze zijn kort en liggen dichtbij het gewricht (korte momentarmen).
• Ze stabiliseren de neutrale zone.
Hypomobiliteit is een verminderde bewegingsmogelijkheid. Hypomobiliteit kan behandeld
worden door middel van mobilisatietechnieken (voor het gewrichtskapsel), rektechnieken
(voor het spierweefsel) en neurodynamische technieken (voor het zenuwweefsel).
Hypermobiliteit is een vergrote bewegingsmogelijkheid. Deze hypermobiliteit kan normaal
(een laxiteit) of pathologisch (een instabiliteit) zijn. Bij een laxiteit is er een vergrote
bewegingsmogelijkheid, maar de patiënt heeft nog wel de mogelijkheid om de
bewegingen te controleren. Bij een instabiliteit is er een vergrote bewegingsmogelijkheid
en de patiënt heeft niet meer de mogelijkheid om de bewegingen te controleren.
Bewegingszones en bewegingsgrenzen
Bij elke beweging zijn drie zones te onderscheiden:
• De neutrale zone. In de neutrale zone is er geen weefselspanning. Deze zone komt
voor in het begin van de ROM en komt overeen met de MLPP. Aan het einde van
de neutrale zone kan een lichte weerstand worden gevoeld, de krimpgrens.
• De elastische zone. In de elastische zone wordt de weefselspanning opgebouwd.
Deze zone komt voor bij een verdere vergroting van de ROM. Aan het einde van de
elastische zone bevindt zich het einde van de actieve ROM, de fysiologische grens.
Het weefsel keert in deze zone, na de belasting, snel terug naar zijn oorspronkelijk
vorm.
• De plastische zone. In de plastische zone is de weefselspanning maximaal en gaan
de weefsels vervormen. Deze zone komt voor bij de eindstanden van een
beweging. Aan het einde van de plastische zone bevindt zich het einde van de
passieve ROM, de anatomische grens. Het weefsel keert in deze zone, na de
belasting, niet meer zo snel terug naar zijn oorspronkelijk vorm. Eerst zal zich een
kruip voordoen, gevolgd door een plastische deformatie.
Stabiliteitssystemen
Stabiliteit vereist de interactie van drie systemen:
• Het actieve subsysteem (de spieren en de pezen). De rol van het actieve
subsysteem:
o Het bieden van statische en dynamische stabiliteit tijdens het gehele
bewegingsverloop.
o Het bieden van schokdemping en het remmen van bewegingen.
o Het bieden van gewrichtscompressie.
o Het bieden van pijnmodulatie.
• Oorzaken die zorgen voor een dysfunctie van het actieve subsysteem:
o Mechanisch letsel.
o Overbelasting.
o Degeneratie.
o Veroudering.
, o Langdurige immobilisatie of deconditionering.
o Ziekten en aandoeningen.
• Het passieve subsysteem (het gewrichtskapsel, de ligamenten, de botten en de
huid). De rol van het passieve subsysteem:
o Het bieden van een grote stabiliteit bij de anatomische grens.
o Het bieden van een kleine stabiliteit bij de fysiologische grens.
o Het bieden van geen stabiliteit in de neutrale zone.
o Een proprioceptieve rol (zowel statisch als dynamisch).
o Het bieden van pijnmodulatie.
• Oorzaken die zorgen voor een dysfunctie van het passieve subsysteem:
o Mechanisch letsel.
o Overbelasting.
o Degeneratie.
o Ziekten en aandoeningen.
• Het neurale subsysteem (het centrale en perifere zenuwstelsel). De rol van het
neurale subsysteem:
o Het mogelijk maken van bewuste en onbewuste bewegingen.
o Het bieden van motor control door het centrale zenuwstelsel (centraal).
o Het bieden van sensorische feedback en controle door de reflexen
(perifeer).
o Een proprioceptieve rol door middel van het actieve en passieve
subsysteem.
o Het bieden van pijnmodulatie.
• Oorzaken die zorgen voor een dysfunctie van het neurale subsysteem:
o Perifeer zenuwletsel of letsel van een spinale zenuw.
o Hersenletsel of ruggenmergletsel.
o Neurologische aandoeningen.
o Veroudering.
o Langdurige immobilisatie of deconditionering.
Stabilizers en mobilizers
Bij de perifere gewrichten is er één groep stabilizers. Bij de gewrichten van de
wervelkolom zijn er twee groepen stabilizers, namelijk: de local stabilizers en de global
stabilizers. Bij een goede balans tussen de stabilizers en de mobilizers, contraheren de
stabilizers eerst, gevolgd door de mobilizers. Bij een disbalans tussen de stabilizers en de
mobilizers, zullen er veranderde bewegingspatronen optreden. De basisstructuren (de
bekken voor de wervelkolom en de onderste extremiteit en het schouderblad voor de
bovenste extremiteit) moeten goed gestabiliseerd (zowel statisch als dynamisch) kunnen
worden, voordat er bewegingen in de extremiteiten kunnen plaatsvinden.
Stabilizers hebben de volgende kenmerken:
• Ze zijn kort en liggen dichtbij het gewricht (korte momentarmen).
• Ze stabiliseren de neutrale zone.