Management generiek
Beslissingsniveaus
strategisch Lange termijn, hoofd bestuur
tactisch Middellang termijn, directeuren
operationeel Korte termijn, managers/teamleiders
Voorbeeld:
Het hoofd van bestuur komt met een plan voor de komende 10 jaar, de directeuren gaan dan
bespreken hoe ze dat gaan doen per jaar en de managers of teamleiders gaan het dan uitvoeren.
Span of control: het aantal mensen dat een manager of ander soort leidinggevende onder zich heeft.
Een ander woord is reikwijdte.
Scope of control: het omspanningsvermogen, het aantal mensen waar aan iemand leiding zou
kunnen geven.
Laissez-faire leiderschap Leider houd zich op de achtergrond en
laat verantwoordelijkheden los.
Leiderschap komt vanuit zijn
aanwezigheid.
Alleen bij een bedrijf met een heldere
structuur.
Democratisch leiderschap Actief leiding geven.
Leider luistert naar verschillende
meningen.
Lost conflicten op.
Wil het ‘wij’ gevoel creëren.
Autocratisch / autoritair leiderschap Alleenheerser.
Stelt doel en geeft instructies.
Luistert weinig tot niet naar
medewerkers en geeft ze weinig
informatie.
Organisatie 1e plaats, mens op 2e plaats.
Vooral in grote organisaties zoals
fabrieken en distributiecentra.
Consultatief leiderschap Leider luistert naar medewerkers,
vraagt om advies en neemt hun ideeën
mee in de besluitvorming. Hij beslist
uiteindelijk zelf.
Bevorderd teamwork.
Medewerkers brengen verslag uit wat
er moet gebeuren rondom een vraag of
probleem en de leider bepaald op basis
daarvan wat er moet gebeuren.
Directief leiderschap Medewerkers worden voortdurend
gecontroleerd en gecorrigeerd.
Streeft persoonlijk succes na.
Actiegericht, competitief en
resultaatgericht.
Management by walking around Leider komt fysiek (plotseling) op de
, werkvloer
Maakt een praatje en stelt vragen.
Persoonlijke leiderschapsstijl
Management by seduction Verleid zijn medewerkers met mooie
vooruitzichten, maakt deze
rooskleuriger. Hierdoor doen de
medewerkers extra taken.
Dienend leiderschap Het gaat de leider om zingeving,
ontwikkeling en groei van medewerker.
De leider is dienstbaar aan
medewerkers, klanten en andere
partijen uit de omgeving van het bedrijf
(stakeholders).
Situationeel leiderschap De leider past zijn stijl van leiderschap
aan aan de situatie, wat hebben het
bedrijf en de medewerkers nu nodig.
Coachend leiderschap Deze leider ondersteunt de
medewerker bij het realiseren van zijn
doelen en helpt de medewerker beter
te worden.
Het coachgesprek is de basis.
De doelen moeten SMART zijn en er
moet een actieplan worden opgesteld.
SMART: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.
Actieplan: word door de medewerker opgesteld om te kijken hoe hij zijn doelstelling van het SMART
gaat bereiken.
Soorten Organisaties
Projectorganisatie Een organisatie die voor speciale opdrachten
tijdelijke projectgroepen vormt. De werknemers
zijn tijdens de van tevoren vastgestelde
arbeidstijd in een projectorganisatie alleen
maar met dit project bezig. Ze hebben geen
andere werkzaamheden binnen de organisatie.
Matrixorganisatie Alle werknemers van verschillende afdelingen
zijn betrokken bij een project. Een
projectdeelnemer in een matrixorganisatie
heeft meestal 3 chefs: een hiërarchische chef
(de leider van de afdeling waar het projectlid
normaliter werkt), een operationele chef die
leider van het project is, en een functionele
chef. Deze is de coördinator van de projecten
en begeleider van de operationele chef.
Netwerkorganisatie Een niet hiërarchische organisatie.
Een organisatie die samenwerkt met andere
organisaties (bijv. ondernemersvereniging).
Franchiseorganisatie De franchisenemer runt zelfstandig zijn bedrijf,
maar gebruikt daarbij de formule en diensten
van de franchisegever.
Beslissingsniveaus
strategisch Lange termijn, hoofd bestuur
tactisch Middellang termijn, directeuren
operationeel Korte termijn, managers/teamleiders
Voorbeeld:
Het hoofd van bestuur komt met een plan voor de komende 10 jaar, de directeuren gaan dan
bespreken hoe ze dat gaan doen per jaar en de managers of teamleiders gaan het dan uitvoeren.
Span of control: het aantal mensen dat een manager of ander soort leidinggevende onder zich heeft.
Een ander woord is reikwijdte.
Scope of control: het omspanningsvermogen, het aantal mensen waar aan iemand leiding zou
kunnen geven.
Laissez-faire leiderschap Leider houd zich op de achtergrond en
laat verantwoordelijkheden los.
Leiderschap komt vanuit zijn
aanwezigheid.
Alleen bij een bedrijf met een heldere
structuur.
Democratisch leiderschap Actief leiding geven.
Leider luistert naar verschillende
meningen.
Lost conflicten op.
Wil het ‘wij’ gevoel creëren.
Autocratisch / autoritair leiderschap Alleenheerser.
Stelt doel en geeft instructies.
Luistert weinig tot niet naar
medewerkers en geeft ze weinig
informatie.
Organisatie 1e plaats, mens op 2e plaats.
Vooral in grote organisaties zoals
fabrieken en distributiecentra.
Consultatief leiderschap Leider luistert naar medewerkers,
vraagt om advies en neemt hun ideeën
mee in de besluitvorming. Hij beslist
uiteindelijk zelf.
Bevorderd teamwork.
Medewerkers brengen verslag uit wat
er moet gebeuren rondom een vraag of
probleem en de leider bepaald op basis
daarvan wat er moet gebeuren.
Directief leiderschap Medewerkers worden voortdurend
gecontroleerd en gecorrigeerd.
Streeft persoonlijk succes na.
Actiegericht, competitief en
resultaatgericht.
Management by walking around Leider komt fysiek (plotseling) op de
, werkvloer
Maakt een praatje en stelt vragen.
Persoonlijke leiderschapsstijl
Management by seduction Verleid zijn medewerkers met mooie
vooruitzichten, maakt deze
rooskleuriger. Hierdoor doen de
medewerkers extra taken.
Dienend leiderschap Het gaat de leider om zingeving,
ontwikkeling en groei van medewerker.
De leider is dienstbaar aan
medewerkers, klanten en andere
partijen uit de omgeving van het bedrijf
(stakeholders).
Situationeel leiderschap De leider past zijn stijl van leiderschap
aan aan de situatie, wat hebben het
bedrijf en de medewerkers nu nodig.
Coachend leiderschap Deze leider ondersteunt de
medewerker bij het realiseren van zijn
doelen en helpt de medewerker beter
te worden.
Het coachgesprek is de basis.
De doelen moeten SMART zijn en er
moet een actieplan worden opgesteld.
SMART: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.
Actieplan: word door de medewerker opgesteld om te kijken hoe hij zijn doelstelling van het SMART
gaat bereiken.
Soorten Organisaties
Projectorganisatie Een organisatie die voor speciale opdrachten
tijdelijke projectgroepen vormt. De werknemers
zijn tijdens de van tevoren vastgestelde
arbeidstijd in een projectorganisatie alleen
maar met dit project bezig. Ze hebben geen
andere werkzaamheden binnen de organisatie.
Matrixorganisatie Alle werknemers van verschillende afdelingen
zijn betrokken bij een project. Een
projectdeelnemer in een matrixorganisatie
heeft meestal 3 chefs: een hiërarchische chef
(de leider van de afdeling waar het projectlid
normaliter werkt), een operationele chef die
leider van het project is, en een functionele
chef. Deze is de coördinator van de projecten
en begeleider van de operationele chef.
Netwerkorganisatie Een niet hiërarchische organisatie.
Een organisatie die samenwerkt met andere
organisaties (bijv. ondernemersvereniging).
Franchiseorganisatie De franchisenemer runt zelfstandig zijn bedrijf,
maar gebruikt daarbij de formule en diensten
van de franchisegever.
