2.1 Lading en stroom
Lading: Een natuurkundige grootheid die aangeeft op welke manier een deeltje wordt beïnvloed door
elektrische en magnetische velden.
Elektrische krachten:
● Aantrekkend (positief + negatief): Twee tegengestelde ladingen trekken elkaar aan.
● Afstotend (positief/negatief): Twee ladingen van dezelfde soort stoten elkaar af.
● Elektrisch neutraal: Het elektrisch neutraal voorwerp bevat evenveel positieve als negatieve
lading.
Atoom heeft een positief geladen kern, bestaat uit neutronen (neutraal) en protonen (positief). Rond
de kern bewegen elektronen.
● Elektronen: Negatief geladen deeltjes rond de kern.
Elementaire ladingskwantum (e): De grootte van de lading van een proton in de kern.
● e=+1,60 ×10−19 C
● −e=−1,60 × 10−19 C
● Binas tabel 7a
Atoom als geheel → elektrisch neutraal.
● positief geladen kern
● negatief geladen elektronen
● elektronen gelijk aan protonen
Ion: Een atoom dat één of meer elektronen te veel of te weinig heeft.
● Elektronentekort: positief geladen
● Elektronenoverschot: negatief geladen
Influentie: Het verschijnsel dat een geladen voorwerp verschuiving van lading in een neutraal
voorwerp veroorzaakt. Hierdoor ontstaat er aantrekkingskracht tussen die twee voorwerpen.
Geleiders: Stoffen waar lading gemakkelijk doorheen kan stromen.
● bijv. metalen & koolstof
Isolatoren: Stoffen waar de lading niet of heel moeilijk doorheen kan stromen.
● bijv. rubber, kunststoffen & glas
Metalen:
● Bestaat uit een rooster van positieve
metaalionen met daartussen vrije
elektronen/geleidingselektronen die
kriskras door het rooster bewegen.
● Buitenste elektronen in een
metaalatoom zijn heel zwak aan de
atoomkern gebonden → Buitenste
elektronen kunnen gemakkelijk van
de ene buitenste baan naar de
andere overspringen.
Zoutoplossing:
● Het zout is opgesplitst in negatieve en positieve ionen.
○ Beide ionen zorgen voor geleidbaarheid, is dus een goede geleider.
Elektrische stroom: Stroom dat bestaat uit geladen deeltjes.
● stroom van plus naar min
Elektronenstroom: Stroom die loopt tussen elektronen.
● elektronen min naar plus
, Stroomsterkte (I): De hoeveelheid lading die per seconde door een leider stroomt.
Q
● I=
t
○ I = stroomsterkte in ampère (A = C / s)
○ Q = de lading in coulomb (C)
○ t = tijdsduur in seconde (s)
2.2 Spanning
Spanningsbron:
● Verschillende soorten: accu, dynamo, batterij
● Opgenomen in stroomkring, de stroom verlaat de spanningsbron bij de pluspool en komt
terug bij de minpool.
● Gelijkspanningsbron: Spanningsbron met een vaste plus- en minpool.
● Wisselspanningsbron: Spanningsbron waarbij de plus- en minpool steeds wisselen.
Blijvend stroom krijgen:
● De stroomkring moet gesloten zijn, zodat de stroom rond kan blijven lopen.
● In de stroomkring moet een spanningsbron opgenomen zijn.
○ Spanningsbron houdt de elektrische stroom in stand en levert elektrische stroom.
○ Lading vervoert energie van de spanningsbron naar het apparaat → Het
apparaat zet elektrische energie om in andere energiesoorten.
Ampère-uren (Ah): Hieruit kun je bepalen hoe lang een spanningsbron een bepaalde stroomsterkte
kan leveren.
● 10 Ah = 1 uur lang een stroom van 10 A / 2 uur lang een stroom van 5 A
Spanning (U): Hieruit kun je bepalen hoeveel joule elektrische energie de spanningsbron geeft aan 1
coulomb lading.
● 1 V = 1 J/C
ΔE
● U=
Q
○ U = spanning in volt (V = J / C)
○ ΔE = elektrische energie in joule (J)
○ Q = de lading in coulomb (C)
Componenten: De onderdelen van een schakeling.
● Binas tabel 17B.
Componenten in een stroomkring kun je op twee manieren op elkaar aansluiten:
● In serie (achter elkaar): De verbinding bestaat uit één draad.
○ Aantal batterijen (spanningsbronnen) in serie → gehele spanningsbron
grotere spanning.
○ pluspool tegen minpool
● Parallel (naast elkaar): De verbinding bestaat uit twee verbindingsdraden.
○ Aantal spanningsbronnen parallel → (totale) spanningsbron kan meer
stroom leveren
■ gelijke spanning maar grotere Ah → meer stroom leveren
○ pluspool tegen pluspool & minpool tegen minpool
Schakelschema: Een overzichtelijke voorstelling van een stroomkring.
Lading: Een natuurkundige grootheid die aangeeft op welke manier een deeltje wordt beïnvloed door
elektrische en magnetische velden.
Elektrische krachten:
● Aantrekkend (positief + negatief): Twee tegengestelde ladingen trekken elkaar aan.
● Afstotend (positief/negatief): Twee ladingen van dezelfde soort stoten elkaar af.
● Elektrisch neutraal: Het elektrisch neutraal voorwerp bevat evenveel positieve als negatieve
lading.
Atoom heeft een positief geladen kern, bestaat uit neutronen (neutraal) en protonen (positief). Rond
de kern bewegen elektronen.
● Elektronen: Negatief geladen deeltjes rond de kern.
Elementaire ladingskwantum (e): De grootte van de lading van een proton in de kern.
● e=+1,60 ×10−19 C
● −e=−1,60 × 10−19 C
● Binas tabel 7a
Atoom als geheel → elektrisch neutraal.
● positief geladen kern
● negatief geladen elektronen
● elektronen gelijk aan protonen
Ion: Een atoom dat één of meer elektronen te veel of te weinig heeft.
● Elektronentekort: positief geladen
● Elektronenoverschot: negatief geladen
Influentie: Het verschijnsel dat een geladen voorwerp verschuiving van lading in een neutraal
voorwerp veroorzaakt. Hierdoor ontstaat er aantrekkingskracht tussen die twee voorwerpen.
Geleiders: Stoffen waar lading gemakkelijk doorheen kan stromen.
● bijv. metalen & koolstof
Isolatoren: Stoffen waar de lading niet of heel moeilijk doorheen kan stromen.
● bijv. rubber, kunststoffen & glas
Metalen:
● Bestaat uit een rooster van positieve
metaalionen met daartussen vrije
elektronen/geleidingselektronen die
kriskras door het rooster bewegen.
● Buitenste elektronen in een
metaalatoom zijn heel zwak aan de
atoomkern gebonden → Buitenste
elektronen kunnen gemakkelijk van
de ene buitenste baan naar de
andere overspringen.
Zoutoplossing:
● Het zout is opgesplitst in negatieve en positieve ionen.
○ Beide ionen zorgen voor geleidbaarheid, is dus een goede geleider.
Elektrische stroom: Stroom dat bestaat uit geladen deeltjes.
● stroom van plus naar min
Elektronenstroom: Stroom die loopt tussen elektronen.
● elektronen min naar plus
, Stroomsterkte (I): De hoeveelheid lading die per seconde door een leider stroomt.
Q
● I=
t
○ I = stroomsterkte in ampère (A = C / s)
○ Q = de lading in coulomb (C)
○ t = tijdsduur in seconde (s)
2.2 Spanning
Spanningsbron:
● Verschillende soorten: accu, dynamo, batterij
● Opgenomen in stroomkring, de stroom verlaat de spanningsbron bij de pluspool en komt
terug bij de minpool.
● Gelijkspanningsbron: Spanningsbron met een vaste plus- en minpool.
● Wisselspanningsbron: Spanningsbron waarbij de plus- en minpool steeds wisselen.
Blijvend stroom krijgen:
● De stroomkring moet gesloten zijn, zodat de stroom rond kan blijven lopen.
● In de stroomkring moet een spanningsbron opgenomen zijn.
○ Spanningsbron houdt de elektrische stroom in stand en levert elektrische stroom.
○ Lading vervoert energie van de spanningsbron naar het apparaat → Het
apparaat zet elektrische energie om in andere energiesoorten.
Ampère-uren (Ah): Hieruit kun je bepalen hoe lang een spanningsbron een bepaalde stroomsterkte
kan leveren.
● 10 Ah = 1 uur lang een stroom van 10 A / 2 uur lang een stroom van 5 A
Spanning (U): Hieruit kun je bepalen hoeveel joule elektrische energie de spanningsbron geeft aan 1
coulomb lading.
● 1 V = 1 J/C
ΔE
● U=
Q
○ U = spanning in volt (V = J / C)
○ ΔE = elektrische energie in joule (J)
○ Q = de lading in coulomb (C)
Componenten: De onderdelen van een schakeling.
● Binas tabel 17B.
Componenten in een stroomkring kun je op twee manieren op elkaar aansluiten:
● In serie (achter elkaar): De verbinding bestaat uit één draad.
○ Aantal batterijen (spanningsbronnen) in serie → gehele spanningsbron
grotere spanning.
○ pluspool tegen minpool
● Parallel (naast elkaar): De verbinding bestaat uit twee verbindingsdraden.
○ Aantal spanningsbronnen parallel → (totale) spanningsbron kan meer
stroom leveren
■ gelijke spanning maar grotere Ah → meer stroom leveren
○ pluspool tegen pluspool & minpool tegen minpool
Schakelschema: Een overzichtelijke voorstelling van een stroomkring.