RWD
2.3.2
Kleuters zijn met het domein meten vooral bezig met vergelijken, ordenen en samenstellen van
lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd en geld
Ook spontane wiskundige activiteiten zijn erg belangrijk bij kleuters ookal zijn ze uitgelokt.
Direct vergelijken = kleuters leggen 2 of meer zaken naast elkaar en kunnen dan vaststellen welke de
grootste, kleinste enzovoorts is.
Indirect vergelijken = kunnen voorwerpen niet verplaatsen en naast of op elkaar leggen zoals 2
boekenkasten uit het lokaal. Dan is er een hulpmiddel nodig zoals een touw of een papieren strook.
Ordenen = objecten van groot naar klein leggen
Classificeren = groepsgewijs bij elkaar zoeken van objecten met dezelfde eigenschap
Samenstellen = met behulp van stroken of schoenen wordt de echte lengte nagemaakt
Afpassen = gebruikt hiervoor maar 1 maat zoals bijvoorbeeld je handen
Om het tijdsbesef verder te ontwikkelen is het belangrijk om woorden te gebruiken die
tijdsbegrippen uitdrukken zoals straks, vandaag, morgen of vroeg
Meetkunde is het beschrijven en verklaren van de ruimte. Het gebied bestaat uit een aantal
deelgebieden
- Viseren : als je door een wc rolletje kijkt zie je minder van de omgeving
- Projecteren : spelen met schaduwen
- Construeren : maken of bouwen van dingen
- Oriënteren : waar ben je in een ruimte
- Lokaliseren : waar gebeurd iets in een ruimte
- Transformeren : iets veranderen zoals bijvoorbeeld objecten
- Opereren
- Vormen
- Figureren
- Representeren : dingen uit de werkelijkheid weergeven op papier
- Visualiseren : voor je kunnen zien
Leergang bouwen volgens Fröbel = model hoe kinderen leren bouwen
Ook leergang vouwen volgens Fröbel
3.3.3
Meetkunde = het reken-wiskundeonderdeel waarin beschrijven en verklaren van de ruimte het doel
is
Standaardopbouw van meetkundeles of serie lessen: ervaren, verklaren en verbinden (kan in een les
of verwerkt worden in een lessenserie)
, 4.3.3
Onderwerpen die in de onderbouw aan bod zijn geweest komen in de bovenbouw terug in
moeilijkere mate
2.3.5
Bij kleuters kun je ook al met grafieken werken door bijvoorbeeld blokjes neer te leggen voor
bepaalde onderdelen
3.3.5
Kinderen kunnen al zeer vroeg uitgelokt worden tot het verzamelen van gegevens en deze in beeld te
brengen
4.3.5
Verbanden = kunnen lezen en interpreteren van grafieken, rekenvoorschriften en woordformules
Als leerlingen overweg kunnen met kommagetallen kunnen de gemiddeldes geïntroduceerd worden,
hierover komt vaak veel gespreksstof omdat een gemiddelde bijna nooit een heel getal is
Ook aandacht geven aan telproblemen kan uitdagend zijn voor leerlingen (driehoeksgetallen, rijen en
reeksen).
3.3.2
Het rekenen met geld hoort pas bij meten als het om verschillende munteenheden gaat
De leerlijn meten kan in 3 fasen worden beschreven: vergelijken en ordenen, afpassen, en aflezen
Maatstaf gebruiken
Kinderen leren dat het handig is om afstanden te kwantificeren = in getallen uitdrukken
De maatstaf die ervoor gebruik wordt is niet altijd handig
Standaardeenheid
Er wordt samen met de leerlingen vastgesteld dat natuurlijke mate gebruiken niet zo handig is omdat
dit voor iedereen anders is
4.3.2
Referentiematen =voorbeelden van voorwerpen en objecten waarvan je weet hoe lang, groot of
zwaar ze zijn
Daarna komen stappen die te maken hebben met de echte maten
Als laatste stap in de leerlijn gaat het over nieuwe maten. Het gaat dan over maten maar ook
verhoudingen.
Samengestelde grootheid = combinatie van twee grootheden bijvoorbeeld: aantal per oppervlakte