Anatomie niveau 4
De cel
Menselijke cel:
1. Celmembraan:
- is waterafstotend.
- Zorgt ervoor het MI (milieu interieur) niet direct overgaat in een cel. Het water wat
in de cel zit komt hierdoor niet buiten de cel zelf.
- Het celmembraan heet ook wel het lipoproteïne membraan. Lipo = vet en
proteïne = eiwit. Vet houdt het vocht tegen (hydrofoob). Eiwit vormt de poriën/
kleine gaatjes in het membraan.
- Fosfor moleculen zitten ook in het membraan. Deze zijn
wateraantrekkend/hydrofiel. Deze zorgen ervoor dat de cel niet kromtrekt of opzet.
2. Cellichaam: hierin zitten kleine onderdeeltjes; ORGANELLEN (miniorganen van de
cel)
Het menselijke lichaam bestaat voor 70% uit water.
Milieu interieur (MI) = is de directe omgeving van een cel.
CELORGANELLEN
Celkern = nucleus
- Regelt alles wat er in de cel moet gebeuren
- Zitten poriën in het membraan
- Er zitten allemaal belangrijke kernzuren in: DNA
- Hierin zitten korrels, deze vormen chromatine en hierin zitten de kernzuren.
, - Cel geeft een behoefte door aan de kern. De kern maakt dan een kopie van een stukje
DNA. Dit heet RNA. Dat kopietje wordt uit de kern naar het cytoplasma gestuurd. De
aminozuren hierin weten waar ze dit kopietje naartoe moeten sturen.
Ribosomen
- Eiwitten die zich in het cytoplasma bevinden.
- Zijn belangrijk voor de aanmaak van eiwitten.
- 2 vormen: loszwevende ribosomen en vastzittende ribosomen
- Loszwevende ribosomen maken eiwitten voor in de cel zelf. BV in het celmembraan
of kernmembraan.
- Vastzittende ribosomen maken eiwitten aan voor buiten de cel.
Endoplasmatisch reticulum:
- Verzamelt de vastzittende ribosomen.
- Is een uitloper van de celkern/nucleus.
- 2 onderdelen: ruw en glad endoplastisch reticulum.
- Ruw gedeelte verzamelt alle vastzittende ribosomen. Die moeten nog vervoerd worden
om de cel om
- Glad endoplasmatisch reticulum heeft een rol in de aanmaak voor vetten in de
membranen. BV van de kern of de cel zelf.
Celorganellen:
Golgi apparaat:
- Heeft een belangrijke vervoersfunctie, vervoerd de vaste ribosomen in een blaasje
naar het golgi apparaat. En vervolgens door naar het celmembraan. Daar wordt het
tijdelijk opgeslagen en verlaat het weer in blaasjes.
Mitochondriën:
- Hier worden je suikers en vetten uit je lichaam verbruikt.
- Assimilatie = opbouw cel.
- Dissimilatie = verbranding in een cel.
- De meeste cellen doen dit op een aeroob manier.
- Je spiercellen zorgen voor verbranding van vetten of glucose d.m.v. mitochondriën.
Dit kan aeroob of anaeroob.
- En de standaard cellen zorgen voor verbranding met glucose en zuurstof d.m.v.
mitochondriën
Lysosomen:
- Voedingsstoffen voor verteren voor de mitochondriën
- Opruimen van het cytoplasma, BV bacterien en oude celorganellen
- Afval opslaan zoals schadelijke stoffen
- Witte bloedcellen bevatten lysosomen
- Iemand die ouder is heeft meer lysosomen in de cellen
Centrosoom:
- Bestaat uit 2 centriolen, hebben een rol bij de celdeling en indirecte celdeling.
Lipiden (vetten)
- hydrofoob
De cel
Menselijke cel:
1. Celmembraan:
- is waterafstotend.
- Zorgt ervoor het MI (milieu interieur) niet direct overgaat in een cel. Het water wat
in de cel zit komt hierdoor niet buiten de cel zelf.
- Het celmembraan heet ook wel het lipoproteïne membraan. Lipo = vet en
proteïne = eiwit. Vet houdt het vocht tegen (hydrofoob). Eiwit vormt de poriën/
kleine gaatjes in het membraan.
- Fosfor moleculen zitten ook in het membraan. Deze zijn
wateraantrekkend/hydrofiel. Deze zorgen ervoor dat de cel niet kromtrekt of opzet.
2. Cellichaam: hierin zitten kleine onderdeeltjes; ORGANELLEN (miniorganen van de
cel)
Het menselijke lichaam bestaat voor 70% uit water.
Milieu interieur (MI) = is de directe omgeving van een cel.
CELORGANELLEN
Celkern = nucleus
- Regelt alles wat er in de cel moet gebeuren
- Zitten poriën in het membraan
- Er zitten allemaal belangrijke kernzuren in: DNA
- Hierin zitten korrels, deze vormen chromatine en hierin zitten de kernzuren.
, - Cel geeft een behoefte door aan de kern. De kern maakt dan een kopie van een stukje
DNA. Dit heet RNA. Dat kopietje wordt uit de kern naar het cytoplasma gestuurd. De
aminozuren hierin weten waar ze dit kopietje naartoe moeten sturen.
Ribosomen
- Eiwitten die zich in het cytoplasma bevinden.
- Zijn belangrijk voor de aanmaak van eiwitten.
- 2 vormen: loszwevende ribosomen en vastzittende ribosomen
- Loszwevende ribosomen maken eiwitten voor in de cel zelf. BV in het celmembraan
of kernmembraan.
- Vastzittende ribosomen maken eiwitten aan voor buiten de cel.
Endoplasmatisch reticulum:
- Verzamelt de vastzittende ribosomen.
- Is een uitloper van de celkern/nucleus.
- 2 onderdelen: ruw en glad endoplastisch reticulum.
- Ruw gedeelte verzamelt alle vastzittende ribosomen. Die moeten nog vervoerd worden
om de cel om
- Glad endoplasmatisch reticulum heeft een rol in de aanmaak voor vetten in de
membranen. BV van de kern of de cel zelf.
Celorganellen:
Golgi apparaat:
- Heeft een belangrijke vervoersfunctie, vervoerd de vaste ribosomen in een blaasje
naar het golgi apparaat. En vervolgens door naar het celmembraan. Daar wordt het
tijdelijk opgeslagen en verlaat het weer in blaasjes.
Mitochondriën:
- Hier worden je suikers en vetten uit je lichaam verbruikt.
- Assimilatie = opbouw cel.
- Dissimilatie = verbranding in een cel.
- De meeste cellen doen dit op een aeroob manier.
- Je spiercellen zorgen voor verbranding van vetten of glucose d.m.v. mitochondriën.
Dit kan aeroob of anaeroob.
- En de standaard cellen zorgen voor verbranding met glucose en zuurstof d.m.v.
mitochondriën
Lysosomen:
- Voedingsstoffen voor verteren voor de mitochondriën
- Opruimen van het cytoplasma, BV bacterien en oude celorganellen
- Afval opslaan zoals schadelijke stoffen
- Witte bloedcellen bevatten lysosomen
- Iemand die ouder is heeft meer lysosomen in de cellen
Centrosoom:
- Bestaat uit 2 centriolen, hebben een rol bij de celdeling en indirecte celdeling.
Lipiden (vetten)
- hydrofoob
