College 1: Inleiding subjectieve belastingplicht en objectieve
belastingplicht
Inleiding
Structuur van de Wet Vpb 1969
• Binnenlands / buitenlands belastingplichtigen (belastingsubject).
• Subjectieve vrijstellingen (vs. objectieve).
• Heffingsgrondslag: winst (winstbegrip is min of meer gelijk aan winstbegrip IB)
(belastingobject).
• Wel / niet aftrekbare kosten.
• Aftrekbeperking rente (dividend is niet aftrekbaar, maar rente van de vreemd
vermogensverschaffer wel).
• Faciliteiten (innovatiebox, deelnemingsvrijstelling, fiscale eenheid, fusie, splitsing,
omzetting, terugkeer, fbi).
• Exit tax / einde belastingplicht.
• Heffingsgrondslag: buitenlandse belastingplicht.
• Verliescompensatie.
• Tarief van 20% tot 25% (belastingtarief). Het gaat altijd om de combinatie grondslag +
tarief, het tarief zelf zegt niet altijd alles (denk aan aftrekbare kosten en vrijstellingen).
Waarom een Vpb?
• Historie: DTB (Dividenden en Tantième Belasting).
- nadruk op de aandeelhouder. Door niet uit te keren, werd er niet belast.
- wie drijft de onderneming: aandeelhouder (c.q. vennoot) of de vennootschap?
• Kern: zelfstandige toerekening van de winst aan afzonderlijke entiteiten (m.n.
rechtspersonen, maar ook niet-rechtspersonen).
- zelfstandigheid vs. fiscale transparantie.
• Noodzaak tot ‘complementaire’ heffing.
• Globalisering en schaalvergroting: accentverschuiving, van verlengstuk aandeelhouders
naar juridische en economische zelfstandige onderneming.
Verhouding IB – Vpb
Globaal evenwicht:
- Neutraliteit t.o.v. rechtsvorm onderneming.
- Ondernemingswinst IB (‘MKB-vrijstelling’).
- Ondernemingswinst Vpb + belastingheffing aandeelhouder IB.
1
, Klassieke stelsel:
- Cumulatie zelfstandige heffingen Vpb + IB.
- Box 1: progressief tarief (Vpb + IB = 44,75%).
- Box 2: tariefsmatige afstemming (Vpb + IB = +- 44% excl. tarief opstapje).
- Box 3: Vpb + ‘vermogensbelasting’ 1.2%.
- Aandeelhouder/lichaam: Vpb + Vpb (deelnemingsvrijstelling).
- Buitenlandse aandeelhouder (natuurlijke persoon of lichaam): dividendbelasting.
Het is niet helemaal waar dat er een globaal evenwicht wordt bereikt m.b.t. de
belastingheffing van de verschillende ondernemers (Vpb en IB).
- Winstinhouding: er kan oneindig belasting uitgesteld worden door de winst niet uit te
keren aan de aandeelhouders.
- Gebruikelijkloon bij dga: het salaris kan worden afgetrokken van de winst en wordt bij de
dga in box 1 belast. Het klassieke stelsel wordt dus doorkruist door het gebruikelijkloon.
Dezelfde winst wordt 1 keer binnen de BV belast en daarna nog een keer bij de uitkering
gebruikelijkloon aan de dga.
- Beleggingen: bij de Vpb worden inkomstenbestanddelen belast die bij de IB-ondernemer
niet in box 1 vallen (het kan zijn dat het vermogensbestanddeel geen
ondernemingsvermogen is).
- Aandelen die behoren tot het ondernemingsvermogen van de IB-ondernemer worden
belast, maar in de Vpb is dit vrijgesteld.
- De vele renteaftrekbeperkingen uit de Vpb, bestaan niet in de IB.
Alternatieve stelsels
• Ondernemingswinstbelasting (ongeacht rechtsvorm).
• Aftrek primair dividend;
- onderscheid vreemd / eigen vermogen
- vgl. Belgische Notionele Interest aftrek
• Laag tarief op nieuw kapitaal + geherinvesteerde winst.
• Imputatie stelsel;
- Vpb in feite voorheffing op IB aandeelhouder.
• Verschuiving belastingmix (direct / indirect, milieuheffingen, etc.).
Relatieve belang Vpb
• Miljoenennota 2016;
• Totaal belastingopbrengsten 2015 (excl. 40+ miljard PH): ca. 145,7 miljard.
• Waarvan ‘slechts’ ca. 15,3 miljard Vpb (ca. 10,5% van totaal, excl. PH).
• In vergelijking tot (2015):
- ca. 50 miljard IB / LB (IB: negatief 3 miljard)
- ca. 40+ miljard PH (premieheffing)
- ca. 44 miljard BTW
- ca. 11 miljard accijnzen
Internationale context
• Internationale gevolgen van het klassieke stelsel / imputatiestelsel.
2