Hoofdstuk 1: tijden van be
Present tense: De onvoltooid tegenwoordige tijd
Enkelvoud Meervoud
1ste persoon I am ik ben we are wij zijn
2de persoon You are jij bent you are jullie zijn
3de persoon She is zij is the are zij zijn
He is hij is
It is het is
SHIT: pv krijgt een –s .
Past tense: De onvoltooid verleden tijd
I was ik was we were wij waren
You were jij was you were jullie waren
She/he/it was zij/hij/het was they were zij waren
Present future tense: De tegenwoordige toekomende tijd
I will be ik zal zijn we will be wij zullen zijn
You will be jij zult zijn you will be jullie zullen zijn
She/he/it will be zij/hij/het zal zijn they will be zij zullen zijn
Past future tense: De verleden toekomende tijd
I would be ik zou zijn We would be wij zouden zijn
You would be jij zou zijn You would be jullie zouden zijn
She/he/it would be zij/hij/het zou zijn They would be zij zouden zijn
Present perfect: de voltooid tegenwoordige tijd
I have been ik ben geweest we have been we zijn geweest
You have been jij bent geweest You have been jullie zijn geweest
She/he/it has been zij/hij/het is geweest they have been zij zijn geweest
Past perfect: De voltooid verledentijd
I had been ik was geweest we had been wij waren geweest
You had been jij was geweest you had been jullie waren geweest
She/he/it had been zij/hij/het was geweest they had been zij waren geweest
, Hoofdstuk 2: woordvolgorde
Plaats onderwerp
In het Engels staat in een bevestigende zin het onderwerp altijd voor het gezegde in het nederlands
niet altijd.
Bepaalde tijd:
Woorden van bepaalde tijd geven aan wanneer iets gebeurt. Ze staan aan het eind of aan het begin.
We signed the contract yesterday yesterday we signed the contract
Onbepaalde tijd:
De meeste voorkomende zijn: always/never/often/sometimes/still/usualy/probaly/suddenl/rarely.
Ze staan:
Vlak voor het werkwoord
Na het eerste werkwoord al er meer werkwoorden in de zin staan
Na een vorm van be
In een vraagzin: na het onderwerp
Woorden van plaats
Woorden van plaats geven aan waar iets gebeurt. Ze staan aan het eind van de zin.
Als een woord van plaats en een woord van tijd naast elkaar staan, dan komt plaats voor tijd. Een
ezelsbruggetje is PT(plaats/tijd).
I will meet you at the airport i will met you at the airport tomorrow
Present tense: De onvoltooid tegenwoordige tijd
Enkelvoud Meervoud
1ste persoon I am ik ben we are wij zijn
2de persoon You are jij bent you are jullie zijn
3de persoon She is zij is the are zij zijn
He is hij is
It is het is
SHIT: pv krijgt een –s .
Past tense: De onvoltooid verleden tijd
I was ik was we were wij waren
You were jij was you were jullie waren
She/he/it was zij/hij/het was they were zij waren
Present future tense: De tegenwoordige toekomende tijd
I will be ik zal zijn we will be wij zullen zijn
You will be jij zult zijn you will be jullie zullen zijn
She/he/it will be zij/hij/het zal zijn they will be zij zullen zijn
Past future tense: De verleden toekomende tijd
I would be ik zou zijn We would be wij zouden zijn
You would be jij zou zijn You would be jullie zouden zijn
She/he/it would be zij/hij/het zou zijn They would be zij zouden zijn
Present perfect: de voltooid tegenwoordige tijd
I have been ik ben geweest we have been we zijn geweest
You have been jij bent geweest You have been jullie zijn geweest
She/he/it has been zij/hij/het is geweest they have been zij zijn geweest
Past perfect: De voltooid verledentijd
I had been ik was geweest we had been wij waren geweest
You had been jij was geweest you had been jullie waren geweest
She/he/it had been zij/hij/het was geweest they had been zij waren geweest
, Hoofdstuk 2: woordvolgorde
Plaats onderwerp
In het Engels staat in een bevestigende zin het onderwerp altijd voor het gezegde in het nederlands
niet altijd.
Bepaalde tijd:
Woorden van bepaalde tijd geven aan wanneer iets gebeurt. Ze staan aan het eind of aan het begin.
We signed the contract yesterday yesterday we signed the contract
Onbepaalde tijd:
De meeste voorkomende zijn: always/never/often/sometimes/still/usualy/probaly/suddenl/rarely.
Ze staan:
Vlak voor het werkwoord
Na het eerste werkwoord al er meer werkwoorden in de zin staan
Na een vorm van be
In een vraagzin: na het onderwerp
Woorden van plaats
Woorden van plaats geven aan waar iets gebeurt. Ze staan aan het eind van de zin.
Als een woord van plaats en een woord van tijd naast elkaar staan, dan komt plaats voor tijd. Een
ezelsbruggetje is PT(plaats/tijd).
I will meet you at the airport i will met you at the airport tomorrow