2. HET MOLECULAIRE ORGANISATIENIVEAU
Biomoleculen & metabolisme
BIOMOLECULEN
Monomeren = kleine moleculen
Dimeren = 2 monomeren aan elkaar
Oligomeren = korte keten maken
Polymeren = lange keten (kan ook vertakkingen
vertonen)
DE 4 GROTE GROEPEN VAN
BIOMOLECULEN
1. Koolhydraten (suikers)
2. Lipiden (vetten)
3. Proteïnen (eiwitten)
4. Nucleïnezuren (genetisch materiaal)
KOOLHYDRATEN ( SUIKERS)
Vinden we in: brood, pasta, rijst, aardappelen, suiker, fruit, …
Trage suikers: pasta, aardappelen en brood
Snelle suikers: frisdrank, suikerklontjes
Monosachariden (mono suikers)
Disachariden
Oligosachariden
Polysachariden
Het bekendste van monosacharide/ mono suiker is een glucosemolecule
Glucosemoleculen kunnen op verschillende manieren voorkomen:
Keten
Keten gaat 6-ringen vormen
Vereenvoudigde 6-ring (zijketens worden niet aangeduid)
De chemische structuur van de glucosemoleculen, bevatten 3 chemische elementen:
1. Koolstoffen (C) vormt basis van ieder biomolecule
2. Waterstofgroepen (H)
3. Hydroxylgroepen (OH)
De verhouding is hetzelfde 6 koolstofmoleculen, 12 waterstofmoleculen en 6
zuurstofmoleculen.
1
, 2 hydroxylgroepen zuurstof
Al we 2 monomeren aan elkaar hangen, gaan 2 hydroxylgroepen met elkaar reageren,
die gaan verbinding vormen waarbij zuurstof de centrale verbinding vormt en er gaat
water afgesplitst worden dehydratatie. Omgekeerd als we een dimeer of een polymeer
uit elkaar gaan halen, gaan we water nodig hebben om 2 moleculen terug uit elkaar te
halen hydrateren.
Glucosemoleculen als je een monomeer of dimeer hebt snelle suiker = kort + kleine
molecule + kan snel verteerd worden in de maag/ darmstelsel + heel snel opgenomen
worden in de bloedstroom bij het eten van een snelle suiker gaat je bloedsuikerspiegel
heel snel stijgen maar ook heel snel dalen.
Trage suikers (zetmeel) zijn lange polysachariden langzaam complexe moleculen
afbreken en uiteindelijk glucose langzaam beschikbaar maken, die gaat worden
opgenomen in de bloedstroom de bloedsuikerspiegel gaat heel langzaam stijgen en op
een constant niveau blijven minder snel honger.
De basismolecule zijn hetzelfde bij zowel trage als snelle suikers = glucose +
fructose
In ons lichaam hebben we ook polysachariden ons lichaam kan zelf suikers
opslaan als een voorraad = glycogeen. Het grote verschil is dat glycogeen nog
meer vertakt is en minder ketens vormt dan een zetmeelmolecule.
LIPIDEN (VETTEN )
Vinden we in: kaas, olie, boter, …
Ook andere moleculen behoren tot deze groep:
Cholesterol
Testosteron
Bepaalde vitaminen
Vetten zijn hydrofoob water afwerend
3 grote groepen vetten:
1. Triglyceriden (= klassieke vetten)
2
Biomoleculen & metabolisme
BIOMOLECULEN
Monomeren = kleine moleculen
Dimeren = 2 monomeren aan elkaar
Oligomeren = korte keten maken
Polymeren = lange keten (kan ook vertakkingen
vertonen)
DE 4 GROTE GROEPEN VAN
BIOMOLECULEN
1. Koolhydraten (suikers)
2. Lipiden (vetten)
3. Proteïnen (eiwitten)
4. Nucleïnezuren (genetisch materiaal)
KOOLHYDRATEN ( SUIKERS)
Vinden we in: brood, pasta, rijst, aardappelen, suiker, fruit, …
Trage suikers: pasta, aardappelen en brood
Snelle suikers: frisdrank, suikerklontjes
Monosachariden (mono suikers)
Disachariden
Oligosachariden
Polysachariden
Het bekendste van monosacharide/ mono suiker is een glucosemolecule
Glucosemoleculen kunnen op verschillende manieren voorkomen:
Keten
Keten gaat 6-ringen vormen
Vereenvoudigde 6-ring (zijketens worden niet aangeduid)
De chemische structuur van de glucosemoleculen, bevatten 3 chemische elementen:
1. Koolstoffen (C) vormt basis van ieder biomolecule
2. Waterstofgroepen (H)
3. Hydroxylgroepen (OH)
De verhouding is hetzelfde 6 koolstofmoleculen, 12 waterstofmoleculen en 6
zuurstofmoleculen.
1
, 2 hydroxylgroepen zuurstof
Al we 2 monomeren aan elkaar hangen, gaan 2 hydroxylgroepen met elkaar reageren,
die gaan verbinding vormen waarbij zuurstof de centrale verbinding vormt en er gaat
water afgesplitst worden dehydratatie. Omgekeerd als we een dimeer of een polymeer
uit elkaar gaan halen, gaan we water nodig hebben om 2 moleculen terug uit elkaar te
halen hydrateren.
Glucosemoleculen als je een monomeer of dimeer hebt snelle suiker = kort + kleine
molecule + kan snel verteerd worden in de maag/ darmstelsel + heel snel opgenomen
worden in de bloedstroom bij het eten van een snelle suiker gaat je bloedsuikerspiegel
heel snel stijgen maar ook heel snel dalen.
Trage suikers (zetmeel) zijn lange polysachariden langzaam complexe moleculen
afbreken en uiteindelijk glucose langzaam beschikbaar maken, die gaat worden
opgenomen in de bloedstroom de bloedsuikerspiegel gaat heel langzaam stijgen en op
een constant niveau blijven minder snel honger.
De basismolecule zijn hetzelfde bij zowel trage als snelle suikers = glucose +
fructose
In ons lichaam hebben we ook polysachariden ons lichaam kan zelf suikers
opslaan als een voorraad = glycogeen. Het grote verschil is dat glycogeen nog
meer vertakt is en minder ketens vormt dan een zetmeelmolecule.
LIPIDEN (VETTEN )
Vinden we in: kaas, olie, boter, …
Ook andere moleculen behoren tot deze groep:
Cholesterol
Testosteron
Bepaalde vitaminen
Vetten zijn hydrofoob water afwerend
3 grote groepen vetten:
1. Triglyceriden (= klassieke vetten)
2