Persoonlijke ruimtes:
- Publieke zone (3 m of meer)
- Sociale zone (1,5 m – 3 m )
- Persoonlijke zone (0,5 m – 1,5 m)
- Intieme zone (0 m – 0,5 m)
Als fysiotherapeut raak je functioneel aan in de intieme zone.
Biomedisch model
De patiënt wordt gereduceerd tot een object. De patiënt als persoon is van
ondergeschikt belang. Er wordt naar het lichaam gekeken in een
objectieve benadering. Sociaal-emotionele aspecten en persoonlijke
eigenschappen zijn niet relevant. De oorzaken van het probleem liggen in
het lichaam. Het lijden van de patiënt wordt veroorzaakt door een
aandoening.
- Biomedische factoren zijn van belang: lengte, gewicht,
uithoudingsvermogen etc.
Biopsychosociaal model
De patiënt staat centraal, het gaat niet alleen om de ziekte maar ook om
het ziek zijn. De patiënt moet zich gehoord voelen. Naast de expertkennis
heeft de fysiotherapeut ook ervaringskennis van de patiënt en krijgt dit
ook plaats in het behandelingstraject. Je houdt naast de biomedische
determinanten rekening met de psychosociale determinanten (bepalende
factoren).
- Biomedische factoren zijn van belang: lengte, gewicht,
uithoudingsvermogen etc.
- Psychosociale factoren zijn van belang: pesten, stress, thuissituatie
etc.
Psychosociale determinanten die te beïnvloeden zijn:
- Attributie
- Locus of control
- Coping
- Persoonlijkheid
- Cognitie
- Ziekteperceptie
Attributie
Wat ziet de patiënt zelf als reden of oorzaak van zijn probleem? Dit gaat
dus niet om de werkelijke oorzaak, maar om wat de patiënt zelf denkt.
Er zijn twee attributiestijlen te herkennen:
- Interne attributie: oorzaak ligt in hunzelf
- Externe attributie: oorzaak ligt buiten hunzelf
- Fundamentele attributie: oorzaak ligt altijd buiten hunzelf als het
fout gaat en binnen hunzelf als het goed gaat.
De attributiestijl heeft invloed op hoe je de behandeling gaat opstellen.
, Locus of control
In hoeverre denkt de patiënt invloed te hebben op het herstel? Hierbij gaat
het dus weer over in hoeverre de patiënt zelf denkt invloed te hebben op
het herstel. Dit is dus niet hoe het in de werkelijkheid volgens de
fysiotherapeut hoeft te zijn.
Dit kun je onderverdelen in twee soorten:
- Interne locus of control: de patiënt denkt invloed te hebben op
het herstel
- Externe locus of control: de patiënt denkt geen invloed te hebben
op het herstel. De patiënt denkt dat hij geluk moet hebben met een
goede fysiotherapeut of chirurg.
Interne locus of control: is vaak beter, omdat je zelf dan ook motivatie
hebt om te herstellen, omdat je weet dat jezelf ook invloed kan hebben op
het herstel.
Externe locus of control: is beter bij chronische ziektes of ongeneeslijke
ziektes, omdat je daar geen invloed op kan hebben. Interne locus of
control kan dan een teleurstellende werking hebben.
Coping
Hoe gaat de patiënt om met het probleem?
Er zijn hierbij twee indelingen te maken die in principe hetzelfde zeggen:
Probleemgerichte of emotiegerichte copingstijl:
- Probleemgerichte copingstijl: de patiënt is gericht op het
oplossen van het probleem
- Emotie gerichte copingstijl: de patiënt is gericht op afleiding om
maar niet aan het probleem te denken.
Passieve of actieve copingstijl:
- Controle gerichte coping (monitoring): Dit is een actieve
copingstijl, waarbij de patiënt iets gaat doen aan het probleem.
Zoeken naar informatie die relevant is voor het probleem, vragen
stellen over het probleem, naar de fysiotherapeut gaan etc.
- Ongevoelig makende coping (blunting): Dit is een passieve
copingstijl. De patiënt sluit zich af voor relevantie informatie m.b.t.
het probleem door aan andere zaken te denken en afleiding te
zoeken. Dit kan door slechte gewoontes toe te passen (roken,
drinken junkfood) of door te sporten of andere activiteiten te
verrichten om maar niet aan het probleem te hoeven denken.
Als fysiotherapeut zie je voornamelijk de probleemgerichte copingstijl.
Soms komt daar emotiegerichte coping bij kijken, maar daar mag de
patiënt niet te lang in blijven hangen. Met emotiegerichte coping doe je
namelijk heel veel om emotioneel stabiel te blijven, maar je vermindert er
fysiek niet het probleem mee.
5 belangrijke functies van coping, die elk een bijdrage leveren tot
succesvolle aanpassing van een stressor:
1. Het effect van schadelijke externe omstandigheden verminderen