Klinische bewegingsanalyse
de schouderregio
1 art. humeri (art. glenohumeralis)
Meest proximale gewricht en tevens het meest mobiele gewricht. Instabiliteit is hierdoor vaak een
veel voorkomend fenomeen. Humerus : vrij lang botstuk wat resulteert in een grote krachtarm. Maar
ook frequenter dislocaties.
1. Schouder instabiliteit :
Dislocaties :
Anterior:
Humerus komt onder proc. Coracoideus ’een uitstulping ‘ in het gebied van de
groeve tussen de clavicula en de pectorali + verlies van rondheid v.d. schuder.
Meest voorkomend
Posterior
Posterieur kapselgedeelte wordt versterkt door M. infraspinatus en M. teres minor
Multidirectionele
Door de oriëntatie van de fossa glenoidalis is het gewricht beter in staat voor het opvangen van
posterieur gerichte klachten + posterieure deel van het kapsel wordt versterkt door M. infraspinatus
en M. teres minor.
Het is een typisch voorbeeld van een art. sphearoidea = kogelgewricht : 3 assig.
Caput humeri
Convexe kogelkop
Is afgested op de orïentatie van de cavitas glenoidalis:
- +/- 135° geïnclineerd t.o.v. de diafise v.d. humerus
- 30° dorsaalwaarts georïenteerd
= orïentatie naar mediaal, dorsaal en craniaal
Cavitas glenoidalis
Lateraal + ventraal + craniaal gericht
Te weinig concaaf voor congruent te zijn aan de convexe humeruskop
Labrum glenoidale vergroot de concaviteit en het contactoppervlak met de caput.
- Labrum glenoidale = fibreus cartilage t.h.v. de cavitas glenoidale treffen we hyalien kraakbeen
aan.
- Is nog niet voldoende om volledig in contact te staan met caput humeri
- ¼ - 1/3 van de humeruskop
Translatie gebeurt altijd met tractie component inbegrepen om contact tussen labrum te voorkomen.
1
, Klinische bewegingsanalyse
2. Biomechanische processen die verantwoordelijk zijn voor behouden van stabiliteit :
1. Gewrichtsvlakken :
Te grote afwijking van de normale waarden heeft een kleiner articulerend gewrichtsoppervlak tot
gevolg en instabiliteit als gevolg.
Te grote afwijking van de orientatie van gewrichtsvlakken heeft ook een beïnvloedende factor.
CPP: maximale abductie + exorotatie
Ruststand : 60° abdutie en 60° anteflexie
2. Het labrum :
Het vergroot het contactoppervlak en concaviteit van cavitas glenoidale. Ontbreken of beschadigen is
nadelig. Ook is het een insertieplaats voor de speren van de ROTATOR CUFF.
Scheur in anterieur deel :
= Bankart-laesie: Door de ontwrichting is de bindweefselring die rondom de gewrichtskom
zit, het labrum glenoidale, beschadigd geraakt.
En gaat vaak in combinatie met :
Hill-Sachs-laesie: Ook wel impressiefractuur genaamd. Schouderluxatie gepaard met een
impactfractuur van de humerus kop aan de posterieure zijde.
Dit impliceert een vermindering van congruentie en kan de humeruskop gemakkelijker luxeren bij
een exorotatie met labrum scheur (bankart laesie)
Posterieure instabiliteit :
Gaat vaak gepaard met posteroinferieur scheur van het labrum = bennett laesie.
3. Gewrichtskapsel
In het algemeen speelt het kapsel geen dominante rol bij stabiliteit. Het is dun met aantal
intrakapsulaire verstevegingen :
Anterieur :
Lig. Glenohumerale superieus :
Lig. Glenohumerale medium : kan onderbreken waardoor kans op anterior
(sub)luxatie groter wordt.
Lig. Glenohumerale inferius
Insertiepees van M. subscapularis
Poesterior :
Pezen M. teres minor
Pezen M. infraspinatus
Ventrale insertie van het kapsel is ook belangrijk. Normale aanhechting is direct ventraal van het
labrum. Wanneer dit niet is en meer richting de proc. Coracoideus vergroot de kans op instabiliteit.
4. Spieren van de rotatorcuff
2
de schouderregio
1 art. humeri (art. glenohumeralis)
Meest proximale gewricht en tevens het meest mobiele gewricht. Instabiliteit is hierdoor vaak een
veel voorkomend fenomeen. Humerus : vrij lang botstuk wat resulteert in een grote krachtarm. Maar
ook frequenter dislocaties.
1. Schouder instabiliteit :
Dislocaties :
Anterior:
Humerus komt onder proc. Coracoideus ’een uitstulping ‘ in het gebied van de
groeve tussen de clavicula en de pectorali + verlies van rondheid v.d. schuder.
Meest voorkomend
Posterior
Posterieur kapselgedeelte wordt versterkt door M. infraspinatus en M. teres minor
Multidirectionele
Door de oriëntatie van de fossa glenoidalis is het gewricht beter in staat voor het opvangen van
posterieur gerichte klachten + posterieure deel van het kapsel wordt versterkt door M. infraspinatus
en M. teres minor.
Het is een typisch voorbeeld van een art. sphearoidea = kogelgewricht : 3 assig.
Caput humeri
Convexe kogelkop
Is afgested op de orïentatie van de cavitas glenoidalis:
- +/- 135° geïnclineerd t.o.v. de diafise v.d. humerus
- 30° dorsaalwaarts georïenteerd
= orïentatie naar mediaal, dorsaal en craniaal
Cavitas glenoidalis
Lateraal + ventraal + craniaal gericht
Te weinig concaaf voor congruent te zijn aan de convexe humeruskop
Labrum glenoidale vergroot de concaviteit en het contactoppervlak met de caput.
- Labrum glenoidale = fibreus cartilage t.h.v. de cavitas glenoidale treffen we hyalien kraakbeen
aan.
- Is nog niet voldoende om volledig in contact te staan met caput humeri
- ¼ - 1/3 van de humeruskop
Translatie gebeurt altijd met tractie component inbegrepen om contact tussen labrum te voorkomen.
1
, Klinische bewegingsanalyse
2. Biomechanische processen die verantwoordelijk zijn voor behouden van stabiliteit :
1. Gewrichtsvlakken :
Te grote afwijking van de normale waarden heeft een kleiner articulerend gewrichtsoppervlak tot
gevolg en instabiliteit als gevolg.
Te grote afwijking van de orientatie van gewrichtsvlakken heeft ook een beïnvloedende factor.
CPP: maximale abductie + exorotatie
Ruststand : 60° abdutie en 60° anteflexie
2. Het labrum :
Het vergroot het contactoppervlak en concaviteit van cavitas glenoidale. Ontbreken of beschadigen is
nadelig. Ook is het een insertieplaats voor de speren van de ROTATOR CUFF.
Scheur in anterieur deel :
= Bankart-laesie: Door de ontwrichting is de bindweefselring die rondom de gewrichtskom
zit, het labrum glenoidale, beschadigd geraakt.
En gaat vaak in combinatie met :
Hill-Sachs-laesie: Ook wel impressiefractuur genaamd. Schouderluxatie gepaard met een
impactfractuur van de humerus kop aan de posterieure zijde.
Dit impliceert een vermindering van congruentie en kan de humeruskop gemakkelijker luxeren bij
een exorotatie met labrum scheur (bankart laesie)
Posterieure instabiliteit :
Gaat vaak gepaard met posteroinferieur scheur van het labrum = bennett laesie.
3. Gewrichtskapsel
In het algemeen speelt het kapsel geen dominante rol bij stabiliteit. Het is dun met aantal
intrakapsulaire verstevegingen :
Anterieur :
Lig. Glenohumerale superieus :
Lig. Glenohumerale medium : kan onderbreken waardoor kans op anterior
(sub)luxatie groter wordt.
Lig. Glenohumerale inferius
Insertiepees van M. subscapularis
Poesterior :
Pezen M. teres minor
Pezen M. infraspinatus
Ventrale insertie van het kapsel is ook belangrijk. Normale aanhechting is direct ventraal van het
labrum. Wanneer dit niet is en meer richting de proc. Coracoideus vergroot de kans op instabiliteit.
4. Spieren van de rotatorcuff
2