Samenvatting BSM hoofdstuk 2

BSM Hoofdstuk 2

2.1 Communicatie
Communicatie: uitwisseling van informatie. Dit kan via:
 Taal  verbale communicatie
 Zonder taal  non-verbale communicatie

Er is altijd contact tussen 2 of meerdere personen. Zender stuurt een boodschap via
een medium (brief, gesproken woord) dit wordt dan verzonden in een bepaalde code
(Nederlands , Engels) naar de ontvanger.

Zender  boodschap  medium  ontvanger

Verbale communicatie: Deze vorm van communicatie maakt alleen gebruik van
taal.
 Direct  Gesproken woord of internet chat
 Indirect  brief of e-mail
 Gebaren taal
Elk gebaar is namelijk een vaste afspraak voor een woord of letter en daarom
een taal.

Non-verbale communicatie: Elke vorm van uitwisseling van boodschappen tussen
mensen of levende wezens via niet-talige signalen of tekens. In de menselijke
communicatie geeft de non-verbale communicatie vaak de doorslag. Menselijke non-
verbale communicatie vind je terug in verschillende gedragingen:
 Uiterlijk
Uiterlijk bepaald voor een groot deel al wat mensen over je denken. Hoe erg
het ook klink maar op het moment dat je iemand voor het eerst ziet, heb j een
oordeel over hem of haar. Daarnaast kun je er ook handig gebruik van maken
op het moment dat je gaat solliciteren, presenteren , lesgeven enzovoort.
 Soort kleding
Denk aan iemand die een sporttraining gaat geven, zal zich bewust sportief
kleden.
 Kleur kleding
Denk aan als je naar een begrafenis gaat dan draag je zwart omdat je rouwt.
 Lichaamshouding
Aan iemands houding kun je vaak al zien hoe iemand zich voelt of in welke
staat iemand is. Denk aan als iemand moe is  schouders hangen en sloft
een beetje.
 Gebaren
Met gebaren, meestal handen, kan een heleboel duidelijk gemaakt worden.
Gebaren ondersteunen het verhaal dat vertelt wordt. Je kunt er ook aan zien
hoe iemand zich voelt.
 Gezichtsuitdrukking
Het gezicht vertelt een belangrijk verhaal. Het gezicht geeft heel duidelijk
emoties als boosheid, verdriet, blijdschap enzovoort aan. Je mond en ogen
zijn het belangrijkste.

,  Stemgebruik
Woorden kunnen verschillende betekenissen krijgen, alleen al door de manier
waarop je ze uitspreekt. Daarnaast kun je belangrijke boodschappen
meegeven zonder er woorden aan vuil te maken.
 Toonhoogte
Een lage toon wordt vak ervaren als een zekere, rustige stem. Een hoog
piepgeluid daarentegen zal bijna komisch zijn.
 Volume
Als je boos bent ga je harder praten. Aan de ander kant kan het juist helpen
om zachter te gaan praten als je de aandacht wilt.

Samenwerken speel bij BSM maar ook bij andere vakken een belangrijke rol.
Ongemerkt doe je heel veel met andere mensen samen op een dag bijvoorbeeld:
Wel eens eten gehaald in de kantine voor iemand anders? Dan zijn daar al een
aantal dingen aan voorafgegaan. Er was een plan, dat plan werd besproken, er werd
een taakverdeling gemaakt en vervolgens werd het uitgevoerd. Grote kans dat je aan
het eind zelfs nog hebt geëvalueerd door te zeggen dat je de volgende keer niet
gaat, want de rij was veel te lang!

Bij het vormen van een groep moeten er verschillende fasen worden doorlopen. Er
moeten 5 fase worden doorlopen bij het tot stand komen van een taak. De 5 fase van
groepsvorming zijn:
 Forming (vormen)
Als een groep mensen voor het eerst bij elkaar komt, zijn het allemaal losse
individuen die niet tot weinig van elkaar weten. In deze eerste vormende fase
wordt de fundering gelegd voor de verder vorming van de groep. Vooral non-
verbale communicatie speelt een grote rol. Iedereen in de groep is op dat
moment vooral bezig met af te tasten hoe iedereen in elkaar steekt.
 Storming (stromen)
Als iedereen bij elkaar een beetje weet waar hij of zij aan toe is, begint een
stormachtige fase. Iedereen probeert in deze fase zijn ideeën aan de man te
brengen. Er zijn vaak conflicten in plaats van samenwerking. De taak die
gedaan moet worden laat meestal op zich wachten in deze fase. Hoewel het
voor het resultaat een moeilijke fase is, is die niet te voorkomen.
 Norming (normeren)
Na de storming wordt het rustiger. Iedereen gaat elkaar vertrouwen en er zijn
al of niet bewust normen afgesproken over hoe je met elkaar omgaat. De
samenwerking is nog niet helemaal optimaal, maar de onderlinge strijd, het
plekje in de groep veroveren, is er niet meer. In deze fase staan mensen ook
open voor kritiek.
 Performing (presenteren)
De groepsleden weten nu precies wat ze aan elkaar hebben en wat ze kunnen
verwachten. Er is nu sprake van presenteren. De groep is nu echt een team,
er is vooruitgang en problemen worden aangepakt. Iedereen kent elkaars
sterke en zwakke kanten en kan daar rekening mee houden.