WEEK 1 INLEIDING
Literatuur
O.C.R. Marres, S.J. Mol-Verver en J.L. van de Streek (red.), Hoofdzaken belastingrecht, 23e
druk, Boom fiscale uitgevers, Den Haag 2021.
Hoofdstuk 0, hoofdstuk 1, paragraaf 1.1. t/m 1.6 en 1.9 t/m 1.12 en hoofdstuk 2, paragraaf
2.1.
Opgaven
1. Beschrijf een rechtsbeginsel dat ten grondslag ligt aan de Wet IB 2001 en
beargumenteer of de wetgever erin geslaagd is om dit rechtsbeginsel in de Wet IB
2001 door te voeren.
Je zou kunnen zeggen van wel, namelijk door middel van een progressief belastingstelsel
in Box 1.
Draagkrachtbeginsel, rechtvaardigingsbeginsel
2. Geef het subject en object van heffing aan voor de Wet IB 2001.
Subject: wie vallen allemaal onder de inkomstenbelasting? Alleen natuurlijke personen
zijn belastingplichtig voor de inkomsten belasting, art. 1.1 van de wet IB 2001 geldt niet
voor rechtspersonen. Rechtspersonen worden belast met vpb.
Art 2.1. Wet IB 2001 bepaalt wie de belastingplichtigen (subjecten) voor de
inkomstenbelasting zijn. Het zijn de natuurlijke personen die:
a. IN NL wonen (binnenlands belastingplichtigen; of
b. Niet in Nl wonen, maar wel Nederlands inkomen genieten (buitenlands
belastingplichtigen)
Object: waarover moet deze inkomstenbelasting worden betaald? Art. 2.3 – 2.6 Wet IB
2001:
1. belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
2. belastbaar inkomen uit aannemelijk belang (box 2)
3. belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
3. Waarvoor is het verzamelinkomen van belang?
Een beginpunt hoe andere regeling worden bepaalt, zoals toeslagen, sociale huurwoning
etc. Zie art. 2.18 W`et IB. Het verzamelinkomen is het belastbare inkomen waarover u
inkomstenbelasting betaalt na aftrek van eventuele aftrekposten.
Voor de inkomstenbelasting zijn er drie soorten inkomen, ondergebracht in box 1, 2 en 3.
Het verzamelinkomen is het totaal van de inkomsten en aftrekposten in deze 3 boxen.
box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning
box 2 – belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
(aandeel in NV of BV van meer dan 5%)
box 3 – voordeel (belastbaar inkomen) uit sparen en beleggen.
Aftrekposten zijn persoonsgebonden aftrek (H6 belastingbundel). Bijv. giften
, 4. Wat wordt onder persoonsgebonden aftrek verstaan? Hoe wordt de
persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht op de belastbare inkomens uit de
drie boxen?
Persoonsgebonden aftrek (art. 6.1 Wet IB 2001 is het gezamenlijk bedrag van:
a. De in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten; en
b. Het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren dat niet eerder in
aanmerking is genomen
Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
a. uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (bijv alimentatie aan ex-
echtgenoot) (afd 6.2 Wet IB 2001)
b. uitgaven voor specifieke zorgkosten (bijv bepaalde uitgaven wegens
ziekte of invaliditeit voor zover zij bepaalde drempels overschrijden)
(afdeling 6.5 Wet IB).
c. weekenduitgaven voor gehandicapten, of voor onder curatele gestelde
gehandicapte personen, die doorgaans in een inrichting verblijven, maar
in het weekend naar huis komen (afd 6.6 Wet IB)
d. scholingsuitgaven (studiekosten) (afd 6.7)
e. uitgaven voor monumentenpanden (afd 6.8)
f. aftrekbare giften (afd. 6.9)
De persoonsgebonden aftrek vermindert in de eerste plaats het inkomen uit werk en woning van
het kalenderjaar, maar niet verder dan nihil (box 1).
Voor zover de persoonsgebonden aftrek (geheel of gedeeltelijk) niet in mindering kan worden
gebracht op het inkomen uit werk en woning, wordt het afgetrokken van het inkomen uit sparen en
beleggen. Het verminder het inkomen echter niet verder dan tot nihil (box 3).
Voor zover de persoonsgebonden aftrek het inkomen uit werk en woning en het belastbarre
inkomen uit sparen en beleggen van het kalenderjaar niet vermindert, vermindert de aftrek van het
inkomen uit aanmerkelijk belang van het jaar (box 2).
Indien het niet mogelijk is in het kalenderjaar de (gehele) persoonsgebonden aftrek in mindering te
brengen op voordelen opgenomen in box 1, 2, of 3, wordt de persoonsgebonden aftrek of het
restant daarvan in aanmerking genomen in het eerstvolgende jaar waarin wel sprake is van
voldoende inkomen (art. 6.1 lid 1 sub b).
D.m.v. de persoonsgebonden aftrek probeert de overheid te sturen/stimuleren dat mensen bijv.
onderwijs gaan volgen. Het is een draagkracht verminderende uitgave, waarmee rekening wordt
gehouden bij de belastingheffing. Ze geven bijv. een drempelinkomen vanaf wanneer je iets af
mag trekken.
Art. 6.1 d: en het wordt niet vergoed door de verzekering. Anders mag je het niet op grond van dit
artikel de kosten aftrekken. De volgorde van aftrek box 1, box 3, box 2, is zo omdat dit voor de
belastingplichtige het gunstigste is.
Box 1 heeft een tarief van 51,5%,
box 3 30%,
box 2 25%.\
Verrekenen kan ook: Staat in art. 6.2 en 6.2a.
Literatuur
O.C.R. Marres, S.J. Mol-Verver en J.L. van de Streek (red.), Hoofdzaken belastingrecht, 23e
druk, Boom fiscale uitgevers, Den Haag 2021.
Hoofdstuk 0, hoofdstuk 1, paragraaf 1.1. t/m 1.6 en 1.9 t/m 1.12 en hoofdstuk 2, paragraaf
2.1.
Opgaven
1. Beschrijf een rechtsbeginsel dat ten grondslag ligt aan de Wet IB 2001 en
beargumenteer of de wetgever erin geslaagd is om dit rechtsbeginsel in de Wet IB
2001 door te voeren.
Je zou kunnen zeggen van wel, namelijk door middel van een progressief belastingstelsel
in Box 1.
Draagkrachtbeginsel, rechtvaardigingsbeginsel
2. Geef het subject en object van heffing aan voor de Wet IB 2001.
Subject: wie vallen allemaal onder de inkomstenbelasting? Alleen natuurlijke personen
zijn belastingplichtig voor de inkomsten belasting, art. 1.1 van de wet IB 2001 geldt niet
voor rechtspersonen. Rechtspersonen worden belast met vpb.
Art 2.1. Wet IB 2001 bepaalt wie de belastingplichtigen (subjecten) voor de
inkomstenbelasting zijn. Het zijn de natuurlijke personen die:
a. IN NL wonen (binnenlands belastingplichtigen; of
b. Niet in Nl wonen, maar wel Nederlands inkomen genieten (buitenlands
belastingplichtigen)
Object: waarover moet deze inkomstenbelasting worden betaald? Art. 2.3 – 2.6 Wet IB
2001:
1. belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)
2. belastbaar inkomen uit aannemelijk belang (box 2)
3. belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
3. Waarvoor is het verzamelinkomen van belang?
Een beginpunt hoe andere regeling worden bepaalt, zoals toeslagen, sociale huurwoning
etc. Zie art. 2.18 W`et IB. Het verzamelinkomen is het belastbare inkomen waarover u
inkomstenbelasting betaalt na aftrek van eventuele aftrekposten.
Voor de inkomstenbelasting zijn er drie soorten inkomen, ondergebracht in box 1, 2 en 3.
Het verzamelinkomen is het totaal van de inkomsten en aftrekposten in deze 3 boxen.
box 1 – belastbaar inkomen uit werk en woning
box 2 – belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
(aandeel in NV of BV van meer dan 5%)
box 3 – voordeel (belastbaar inkomen) uit sparen en beleggen.
Aftrekposten zijn persoonsgebonden aftrek (H6 belastingbundel). Bijv. giften
, 4. Wat wordt onder persoonsgebonden aftrek verstaan? Hoe wordt de
persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht op de belastbare inkomens uit de
drie boxen?
Persoonsgebonden aftrek (art. 6.1 Wet IB 2001 is het gezamenlijk bedrag van:
a. De in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten; en
b. Het gedeelte van de persoonsgebonden aftrek van voorgaande jaren dat niet eerder in
aanmerking is genomen
Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
a. uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (bijv alimentatie aan ex-
echtgenoot) (afd 6.2 Wet IB 2001)
b. uitgaven voor specifieke zorgkosten (bijv bepaalde uitgaven wegens
ziekte of invaliditeit voor zover zij bepaalde drempels overschrijden)
(afdeling 6.5 Wet IB).
c. weekenduitgaven voor gehandicapten, of voor onder curatele gestelde
gehandicapte personen, die doorgaans in een inrichting verblijven, maar
in het weekend naar huis komen (afd 6.6 Wet IB)
d. scholingsuitgaven (studiekosten) (afd 6.7)
e. uitgaven voor monumentenpanden (afd 6.8)
f. aftrekbare giften (afd. 6.9)
De persoonsgebonden aftrek vermindert in de eerste plaats het inkomen uit werk en woning van
het kalenderjaar, maar niet verder dan nihil (box 1).
Voor zover de persoonsgebonden aftrek (geheel of gedeeltelijk) niet in mindering kan worden
gebracht op het inkomen uit werk en woning, wordt het afgetrokken van het inkomen uit sparen en
beleggen. Het verminder het inkomen echter niet verder dan tot nihil (box 3).
Voor zover de persoonsgebonden aftrek het inkomen uit werk en woning en het belastbarre
inkomen uit sparen en beleggen van het kalenderjaar niet vermindert, vermindert de aftrek van het
inkomen uit aanmerkelijk belang van het jaar (box 2).
Indien het niet mogelijk is in het kalenderjaar de (gehele) persoonsgebonden aftrek in mindering te
brengen op voordelen opgenomen in box 1, 2, of 3, wordt de persoonsgebonden aftrek of het
restant daarvan in aanmerking genomen in het eerstvolgende jaar waarin wel sprake is van
voldoende inkomen (art. 6.1 lid 1 sub b).
D.m.v. de persoonsgebonden aftrek probeert de overheid te sturen/stimuleren dat mensen bijv.
onderwijs gaan volgen. Het is een draagkracht verminderende uitgave, waarmee rekening wordt
gehouden bij de belastingheffing. Ze geven bijv. een drempelinkomen vanaf wanneer je iets af
mag trekken.
Art. 6.1 d: en het wordt niet vergoed door de verzekering. Anders mag je het niet op grond van dit
artikel de kosten aftrekken. De volgorde van aftrek box 1, box 3, box 2, is zo omdat dit voor de
belastingplichtige het gunstigste is.
Box 1 heeft een tarief van 51,5%,
box 3 30%,
box 2 25%.\
Verrekenen kan ook: Staat in art. 6.2 en 6.2a.