Medische kennis 1.1b
HC 7: Urinewegstelsel anatomie en fysiologie
1. De onderdelen van het urinaire stelsel benoemen en de belangrijkste functies van het
stelsel beschrijven.
Urinewegstelsel:
Nier: vormt urine
Ureter: vervoert urine naar urineblaas
Vescia urinae (blaas): tijdelijke opslag van urine voordat deze wordt verwijderd
Urethra: vervoert urine naar de buitenwereld
Functies urinewegstelsel:
1. verwijderen afvalstoffen
2. regulatie bloedvolume en bloeddruk
3. regulatie zuur-base evenwicht (pH)
4. elektrolytenbalans
5. behoud van waardevolle stoffen
6. aanmaak EPO en vit-D
2. De plaats en structurele kenmerken van de nieren beschrijven, de bloedvoorziening van
de nier en de structuur van een nefron beschrijven.
Nier nefronen:
Glomerulus → proximale tubulus → lis van henle → distale tubulus → verzamelbuis
Structurele kenmerken nieren:
Nierschors (cortex): Buitenste randen van de nier
Niermerg (medulla): Binnenste randen van de nier, bevat
nierpiramiden.
Urine: Vorming in nefronen → nierlobjes → afvoering door
nierpapil → calix minor + calix major (nierbekken) → ureters →
blaas
Bloedvoorziening van nieren:
Secretie: afgifte binnen het lichaam (bijv bloedbaan)
Excretie: afgifte naar buiten het lichaam
1
,3. De belangrijkste functies van elk onderdeel van de nefron beschrijven en de processen
beschrijven die een rol spelen bij de urinevorming.
Glomerlus: filtratie bloed, maken voorurine
Prox. tubulus: terugresorptie voedingsstoffen
Lis van Henle:
- Dalende tak: Doorlaatbaar voor H2O → water uit voorurine naar peritubulaire
vloeistof door osmose
- Stijgende tak: NIET doorlaatbaar voor H2O → neemt Na+ en Cl- ionen op
Dis. tubulus: terugresorptie Na+ en Cl-
Verzamelbuis: terugresorptie H2O oiv ADH
4. De factoren beschrijven die van invloed zijn op de glomerulaire filtratiedruk en de
glomerulaire filtratiesnelheid.
Glomerulaire filtratiesnelheid (GFS)
- Bloeddruk
- Wijdte en conditie van bloedvaten
Aangestuurd door:
1. Autoregulatie/ regulatie van lokale doorbloeding
2. Hormonale regulatie door nieren
3. Autonome regulatie door autonome zenuwstelsel (AZS)
Aandoeningen die de nierfunctie beïnvloeden: diabetes, atherosclerose (slagaderverkalking)
RAAS: Renine-AngiotensineSysteem
1. Renine: zet actief angiotensinogeen om in angiotensine I
2. ACE zet angiotensine I om in angiotensine II (vindt plaats in de longcapillairen)
3. Angiotensine II werkt op capillairnetten, nefronen, bijnieren en CZS
- Capillairnetten: vaatvernauwing → bloeddrukstijging in nierarteriën
- Nefronen: vernauwing efferente arteriolen → stijging GFS en GFD
- Bijnieren: stimulatie afgifte aldosteron + adrenaline → sterke bloeddrukstijging
- CZS: bevordert afgifte ADH → stimuleert reabsorptie van H2O en Na+
2
, 5. De structuren en functies beschrijven van de ureters, urineblaas en de urethra en de
controle van het plassen en de blaasreflex beschrijven.
Functies en structuren:
Ureters: vervoert urine naar urineblaas, rekbaar
Vescia urinae (blaas): tijdelijke opslag van urine voordat deze wordt verwijderd
Urethra: vervoert urine naar de buitenwereld
Blaasreflex:
- Interne kringspier: Niet bewust aan te sturen
- Externe kringspier: Wél bewust aan te sturen
Aansturen urinelozing:
Urineoplsagreflex, mictiereflex, interne en externe kringspieren coordineren samen de
urinelozing
Rekreceptoren geven aan wanneer de blaas vol is → druk om te plassen
6. Een definitie geven van de termen vochtbalans, mineralenbalans en zuur-base-evenwicht
en beschrijven hoe water en elektrolyten in het lichaam zijn verdeeld.
Elektrolytenbalans: Reabsorptie van water → NaCl transport
Vochtbalans:
- Inname via voedsel, drank, metabolisme → totaal +2500 ml
- Verlies via urine, zweten, uitademen, feces → totaal -2500 ml
Mineralenbalans:
- Winst of verlies mineralen betekent winst of verlies van vocht
- Concentratie van mineralen is van invloed op celfuncties
- Meeste mineralenbalans problemen zijn met Na+-opname of -afgifte
- Minste mineralenbalans problemen zijn met K+, deze zijn wel gevaarlijker
Zuur-base evenwicht: pH- waarde, OH- en H+ ionen
Zuren in het lichaam: Koolzuur, zwavelzuur, zoutzuur, aminozuur, melkzuur,
bicarbonaat (HCO3)
Gem. pH bloed: 7.35-7.45
7. De elementaire mechanismen verklaren die zijn betrokken bij het handhaven van de
vochtbalans en de mineralenbalans.
Osmose, diffusie, filtratie, actief transport, gefaciliteerde diffusie
3
HC 7: Urinewegstelsel anatomie en fysiologie
1. De onderdelen van het urinaire stelsel benoemen en de belangrijkste functies van het
stelsel beschrijven.
Urinewegstelsel:
Nier: vormt urine
Ureter: vervoert urine naar urineblaas
Vescia urinae (blaas): tijdelijke opslag van urine voordat deze wordt verwijderd
Urethra: vervoert urine naar de buitenwereld
Functies urinewegstelsel:
1. verwijderen afvalstoffen
2. regulatie bloedvolume en bloeddruk
3. regulatie zuur-base evenwicht (pH)
4. elektrolytenbalans
5. behoud van waardevolle stoffen
6. aanmaak EPO en vit-D
2. De plaats en structurele kenmerken van de nieren beschrijven, de bloedvoorziening van
de nier en de structuur van een nefron beschrijven.
Nier nefronen:
Glomerulus → proximale tubulus → lis van henle → distale tubulus → verzamelbuis
Structurele kenmerken nieren:
Nierschors (cortex): Buitenste randen van de nier
Niermerg (medulla): Binnenste randen van de nier, bevat
nierpiramiden.
Urine: Vorming in nefronen → nierlobjes → afvoering door
nierpapil → calix minor + calix major (nierbekken) → ureters →
blaas
Bloedvoorziening van nieren:
Secretie: afgifte binnen het lichaam (bijv bloedbaan)
Excretie: afgifte naar buiten het lichaam
1
,3. De belangrijkste functies van elk onderdeel van de nefron beschrijven en de processen
beschrijven die een rol spelen bij de urinevorming.
Glomerlus: filtratie bloed, maken voorurine
Prox. tubulus: terugresorptie voedingsstoffen
Lis van Henle:
- Dalende tak: Doorlaatbaar voor H2O → water uit voorurine naar peritubulaire
vloeistof door osmose
- Stijgende tak: NIET doorlaatbaar voor H2O → neemt Na+ en Cl- ionen op
Dis. tubulus: terugresorptie Na+ en Cl-
Verzamelbuis: terugresorptie H2O oiv ADH
4. De factoren beschrijven die van invloed zijn op de glomerulaire filtratiedruk en de
glomerulaire filtratiesnelheid.
Glomerulaire filtratiesnelheid (GFS)
- Bloeddruk
- Wijdte en conditie van bloedvaten
Aangestuurd door:
1. Autoregulatie/ regulatie van lokale doorbloeding
2. Hormonale regulatie door nieren
3. Autonome regulatie door autonome zenuwstelsel (AZS)
Aandoeningen die de nierfunctie beïnvloeden: diabetes, atherosclerose (slagaderverkalking)
RAAS: Renine-AngiotensineSysteem
1. Renine: zet actief angiotensinogeen om in angiotensine I
2. ACE zet angiotensine I om in angiotensine II (vindt plaats in de longcapillairen)
3. Angiotensine II werkt op capillairnetten, nefronen, bijnieren en CZS
- Capillairnetten: vaatvernauwing → bloeddrukstijging in nierarteriën
- Nefronen: vernauwing efferente arteriolen → stijging GFS en GFD
- Bijnieren: stimulatie afgifte aldosteron + adrenaline → sterke bloeddrukstijging
- CZS: bevordert afgifte ADH → stimuleert reabsorptie van H2O en Na+
2
, 5. De structuren en functies beschrijven van de ureters, urineblaas en de urethra en de
controle van het plassen en de blaasreflex beschrijven.
Functies en structuren:
Ureters: vervoert urine naar urineblaas, rekbaar
Vescia urinae (blaas): tijdelijke opslag van urine voordat deze wordt verwijderd
Urethra: vervoert urine naar de buitenwereld
Blaasreflex:
- Interne kringspier: Niet bewust aan te sturen
- Externe kringspier: Wél bewust aan te sturen
Aansturen urinelozing:
Urineoplsagreflex, mictiereflex, interne en externe kringspieren coordineren samen de
urinelozing
Rekreceptoren geven aan wanneer de blaas vol is → druk om te plassen
6. Een definitie geven van de termen vochtbalans, mineralenbalans en zuur-base-evenwicht
en beschrijven hoe water en elektrolyten in het lichaam zijn verdeeld.
Elektrolytenbalans: Reabsorptie van water → NaCl transport
Vochtbalans:
- Inname via voedsel, drank, metabolisme → totaal +2500 ml
- Verlies via urine, zweten, uitademen, feces → totaal -2500 ml
Mineralenbalans:
- Winst of verlies mineralen betekent winst of verlies van vocht
- Concentratie van mineralen is van invloed op celfuncties
- Meeste mineralenbalans problemen zijn met Na+-opname of -afgifte
- Minste mineralenbalans problemen zijn met K+, deze zijn wel gevaarlijker
Zuur-base evenwicht: pH- waarde, OH- en H+ ionen
Zuren in het lichaam: Koolzuur, zwavelzuur, zoutzuur, aminozuur, melkzuur,
bicarbonaat (HCO3)
Gem. pH bloed: 7.35-7.45
7. De elementaire mechanismen verklaren die zijn betrokken bij het handhaven van de
vochtbalans en de mineralenbalans.
Osmose, diffusie, filtratie, actief transport, gefaciliteerde diffusie
3