Samenvatting Bouwkunde 1 - Hfd 4, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 21, 22, 23

Hfd 4.1 t/m 4.3

 1:100 betekent 1 mm op de tekening is 100 mm in het echt.
 2:1 betekent dat het werkstuk tweemaal zo groot is.
 Soorten tekeningen:
o Situatietekening
 In een oogopslag is te zien om welk type gebouw het
gaat en hoe het is gesitueerd. Volgende gegevens:
 Kadastrale gegevens
 Straatnaam
 Schaal tekening
 Noordpijk
 Omliggende bebouwing en percelen
 Bebouwingsgrenzen
o Schetsontwerp
 Of voorlopig ontwerp of voorontwerp of schetsplan
genoemd. Aan de hand van dit ontwerp wordt een
kostenraming gemaakt.
o Bestektekening
 Een volledige uitwerking van het voorlopig of definitief
ontwerp.
 Situatietekening
 Plattegrond fundering en riolering, verdiepingen,
kapplan
 Verticale doorsnede
 principedetails
o Werktekening
 Deze tekening wordt gemaakt omdat de
bestektekening te klein is.
o Detailtekening
 Bepaalde onderdelen worden op grotere schaal
getekend.
o Constructietekening
 Deze worden gemaakt door een constructeur op het
gebied van staal, hout, beton of grondmechanica.
 Voorbeelden:
 Funderingafmeting
 Afmetingen en samenstelling stalen spanten,
liggers en kolommen
 Betonnen kolommen, balken en vloeren.
o Installatie- en sparingstekening
 Wordt gemaakt om de ligging benaming en afmetingen
van leidingen, lichtpunten en kabels aan te geven.
o Revisietekening
 Een tekening die wordt gemaakt als er iets fout gaat.
Wordt achteraf gemaakt aan de hand van de werkelijke
situatie.
 BIM: staat voor Building Information Modeling: het is het virtueel
bouwen. Alle relevante informatie gedurende het gehele
bouwproces wordt opgeslagen, gebruikt en beheerd in een digitaal
gebouwmodel.

,  Normalisatie is met inspraak van alle belanghebbenden
maatschappelijke groeperingen het opstellen en toepassen van
regels om orde of eenheid te scheppen op gebieden waar
verscheidenheid overbodig en ongewenst is. (de NEN normen).
 NEN 2754: regelt het benoemen van gebouwdelen en ruimtedelen,
het coderen van tekeningen en verwijzingen van gebouwdelen op
tekeningen naar andere tekeningen.
 LACS Methode
o L = locatietekeningen > deze geven aan waar het gebouw,
de materialen of de gebouwdelen zich bevinden.
o A = Assamblagetekeningen > geven aan hoe de
gebouwdelen en of diverse materialen in het gebouw worden
aangebracht.
o C = componententekeningen > geven aan welke prefab-
onderdelen moeten worden vervaardigd en toegepast.
o S = Staten > hebben betrekking op de gebouwdelen,
materialen, ruimten enz.
 NL-SfB-codering: door dit systeem is er een directe aansluiting
tussen de codes van een elementenbegroting en de
elementencodes van het STABU-bestek.
o Het is geordernd in drie tabellen:
 Elementen
 Constructies
 Productiemiddelen

Hfd. 7

 Woningbouw
o Traditionele bouw
 Vrijstaande woning
 Twee-onder-een-kapwoning
o Laagbouwwoningen
 Eengezinswoningen
o Woningen in vier of vijf bouwlagen
 Meestal portiekwoningen. Een lift is vanaf drie
bouwlagen verplicht
o Woningen in hoogbouw met zes of meer bouwlagen
 Galerij of torenflats
 Utiliteitsbouw. Alle bouwwerken die geen woonbestemming hebben
o Gebouwen om in te werken
o Gebouwen voor commerciële dienstverlening
o Verzorgingsinstellingen
o Recreatievoorzieningen.
 Woonvormen:
o Laagbouw: woningen met in totaal drie verdiepingen
 Vrijstaande woning
 Geschakelde woning
 Patiowoning
 Alle of paar kamers zijn gelegen om een
binnenplaats
 Duplexwoning

,  Woningen voor twee gezinnen die tot een
kunnen worden verbouwd.
 Vrij bovenhuis
 Drive-inwoning
 Suitewoning
 Doorzonwoning
 Variant van de suitewoning.
 Z-Woning
 Split-levelwoning
 Speels ingedeelde woning
 studentenwoning
o Etagebouw: bestaat uit drie of vier verdiepingen begane
grond en verdieping met zolder
 Corridorwoning
 Wordt vaak bewoond door mensen die
verzorging nodig hebben.
 Appartementencomplex
o Hoogbouw: bestaat uit meer dan vier woonlagen
 Torenflat
 Terrasflat
 Galarijflat
 Maisonnette

Hfd. 8 & 9

 eerst moet de grond bouwrijp worden gemaakt. Alle obstakels zoals
struiken, bomen, wortels, oude funderingen, hekken en
afrasteringen, worden verwijderd.
 Uitgegraven grond wordt afgevoerd of in een depot gezet.
 Depot betekent dat de grond op het bouwterrein wordt opgeslagen,
zodat er een voorraad in de buurt is.
 Als de bouwput dieper wordt uitgegraven dan het
grondwaterniveau, dan wordt bronbemaling toegepast.
 Bronbemaling zorgt ervoor dat de bodem van de bouwput droog
blijft.
 Bij elk bouwwerk wordt een fundering aangebracht.
 Er zit een constructie die het gewicht van het bouwwerk overbrengt
naar de ondergrond.
 Paalfundering van hout of beton als de vaste grond op grote diepte
zit.
 Fundering op staal  een fundering rechtstreeks op de vaste
draagkrachtige grond, wordt toegepast als de vaste grond niet diep
gelegen is.
 Draagconstructie/casco bestaat uit wanden, vloeren en of
kolommen.  deze brengen de gewichten en belastingen over na
de fundering. Het zorgt voor stabiliteit.
 Stabiliteit kan worden verbeterd door het toepassen van stijve
kernen. Zoals liftschachten en windverbanden.
 Gevels zijn de verticale afsluiting van een gebouw en bieden
bescherming tegen weerinvloeden en geluid.