H11 Bestedingen
We spreken van consumptie wanneer consumenten producten kopen. Zij hebben
consumentenvoorkeuren om in hun behoefte te voorzien (consumptiepatroon). Dit levert een
macro-economisch consumptiepatroon op. Voor de consumptiegroei zijn er meerdere dingen
belangrijk zoals, inkomensverdeling, vermogensontwikkeling, consumentenvertrouwen en de rente.
Hierbij moet je de koopkracht ook in de gaten houden. Dit is de verandering van het inkomen
gecorrigeerd voor de inflatie. Bij een reële stijging van het inkomen staat gelijk aan de stijging van de
koopkracht. Het nominale inkomen staat gelijk aan het inkomen zonder correctie van de inflatie.
BBP = C + Ibruto + Obruto + (X – M)
De klassieken (aanbod) en keynesianen (vraag) hebben verschillende visies op de rol van de overheid
op de economie:
Marginale consumptiequote geeft weer hoeveel producten er meer worden geconsumeerd van een
extra euro. Bij een Consumer Confidence Indicator wordt het gemiddelde van de vragen van de
consumenten weergeven.
Consumenten lenen vaak voor de aanschaf van een product. Hiervoor betaal je rente, de hoogte
hangt af van de reële rente (verschil tussen nominale rente en de inflatie). Als de reële rente hoog is,
zal de consumptie dalen.
Het aanschaffen van kapitaalgoederen noemen we investeren. Je hebt drie verschillende soorten
investeringen: vervangingsinvesteringen (aanschaffen van kapitaalgoederen wegens slijting),
uitbreidingsinvesteringen (uitbreiden van kapitaalgoederenvoorraad) en voorraadinvesteringen
(wijziging in voorraden aanbrengen met verwachting toenemende afzet). Bij voorraadinvesteringen
heb je twee opties, geplande voorraadinvesteringen en gedwongen voorraadinvesteringen.
Bruto-investeringen = netto-investeringen + vervangingsinvesteringen
Netto-investeringen = uitbreidingsinvesteringen + investeringen VA + voorraadmutaties
We spreken van consumptie wanneer consumenten producten kopen. Zij hebben
consumentenvoorkeuren om in hun behoefte te voorzien (consumptiepatroon). Dit levert een
macro-economisch consumptiepatroon op. Voor de consumptiegroei zijn er meerdere dingen
belangrijk zoals, inkomensverdeling, vermogensontwikkeling, consumentenvertrouwen en de rente.
Hierbij moet je de koopkracht ook in de gaten houden. Dit is de verandering van het inkomen
gecorrigeerd voor de inflatie. Bij een reële stijging van het inkomen staat gelijk aan de stijging van de
koopkracht. Het nominale inkomen staat gelijk aan het inkomen zonder correctie van de inflatie.
BBP = C + Ibruto + Obruto + (X – M)
De klassieken (aanbod) en keynesianen (vraag) hebben verschillende visies op de rol van de overheid
op de economie:
Marginale consumptiequote geeft weer hoeveel producten er meer worden geconsumeerd van een
extra euro. Bij een Consumer Confidence Indicator wordt het gemiddelde van de vragen van de
consumenten weergeven.
Consumenten lenen vaak voor de aanschaf van een product. Hiervoor betaal je rente, de hoogte
hangt af van de reële rente (verschil tussen nominale rente en de inflatie). Als de reële rente hoog is,
zal de consumptie dalen.
Het aanschaffen van kapitaalgoederen noemen we investeren. Je hebt drie verschillende soorten
investeringen: vervangingsinvesteringen (aanschaffen van kapitaalgoederen wegens slijting),
uitbreidingsinvesteringen (uitbreiden van kapitaalgoederenvoorraad) en voorraadinvesteringen
(wijziging in voorraden aanbrengen met verwachting toenemende afzet). Bij voorraadinvesteringen
heb je twee opties, geplande voorraadinvesteringen en gedwongen voorraadinvesteringen.
Bruto-investeringen = netto-investeringen + vervangingsinvesteringen
Netto-investeringen = uitbreidingsinvesteringen + investeringen VA + voorraadmutaties