Chemie
periode
1
Applied
Science
–
Fontys
Hogenschool
S a m e n v a t t i n g
k w a n t u m m e c h a n i c a
, Kwantummechanica
-‐ Elektromagnetische
energie
kun
je
op
een
aantal
manieren
karakteriseren:
golflengte
(λ),
frequentie
(v)
en
amplitude
-‐ Hoe
hoger
de
frequentie,
hoe
korter
de
golflengte
-‐ Golflengte
x
frequentie
=
snelheid
(van
het
licht)
-‐ Snelheid
van
het
licht
=
300
x
108
m/s
-‐ Lijnspectrum:
Een
stukje
uit
het
‘normale
spectrum’.
Niet
alle
kleuren
zijn
zichtbaar
bij
bepaalde
soorten
licht
(heliumlamp)
Welke
kleur
licht
straalt
een
bepaalde
soort
uit:
! ! !
!
=
R
(!^!
+
!^!
)
R
=
een
constante
=
1,097
x
10-‐2
-‐ De
banen
waar
een
elektron
zich
in
bevind,
hebben
een
bepaalde
energie.
Het
energieverschil
van
verschillende
elektronen
zorgt
voor
een
bepaalde
frequentie
licht
(Foto-‐
elektrisch
effect)
-‐ E
=
h
x
v
!" ! !"
-‐ h
=
6,626
x
10-‐34
!
!
-‐ λ
=
!"
Kwantummechanisch
model:
-‐ Elektronen
bewegen
zich
rondom
de
kern
van
een
atoom,
maar
het
is
niet
zeker
waar
die
elektronen
zich
rondom
de
kern
bevinden.
-‐ Onzekerheidsprincipe
(Heisenberg)
:
Als
de
doos
dicht
is,
waar
een
kat
in
zit,
weet
je
niet
wat
de
kat
doet.
Dit
weet
je
pas
als
je
de
doos
open
doet
Principiële
kwantum
getal
(n)
-‐ Omschrijft
de
grootte
en
het
energie
level
van
het
orbitaal
-‐ Orbitaal:
Het
stukje
waar
de
zekerheid
het
grootste
is
dat
je
het
elektron
zult
tegenkomen
-‐ Het
kwantumnummer
noemen
we
de
schil,
het
moet
dus
een
positief
geheel
getal
zijn
-‐ Hoe
hoger
n:
Hoe
meer
energie,
grotere
afstand
vanaf
de
kern
en
hoe
hoger
de
snelheid
van
de
elektron
Hoekmoment
kwantum
getal
(l)
-‐ 3D
vorm
van
het
orbitaal
-‐ Als
je
maar
1
schil
hebt,
is
er
maar
een
vorm
mogelijk
-‐ De
combinatie
van
n
en
l
bepaald
de
vorm
van
de
schil
-‐ N=1
à
l=0
N=2
à
l=0,
1
N=3
à
l=0,
1,
2
Magnetisch
kwantum
getal
(ml)
-‐ Bepaald
de
oriëntatie
van
het
orbitaal
-‐ l=0
à
ml=0
l=1
à
ml=-‐1,
0,
1
l=2
à
ml=-‐2,
-‐1,
0,
1,
2
periode
1
Applied
Science
–
Fontys
Hogenschool
S a m e n v a t t i n g
k w a n t u m m e c h a n i c a
, Kwantummechanica
-‐ Elektromagnetische
energie
kun
je
op
een
aantal
manieren
karakteriseren:
golflengte
(λ),
frequentie
(v)
en
amplitude
-‐ Hoe
hoger
de
frequentie,
hoe
korter
de
golflengte
-‐ Golflengte
x
frequentie
=
snelheid
(van
het
licht)
-‐ Snelheid
van
het
licht
=
300
x
108
m/s
-‐ Lijnspectrum:
Een
stukje
uit
het
‘normale
spectrum’.
Niet
alle
kleuren
zijn
zichtbaar
bij
bepaalde
soorten
licht
(heliumlamp)
Welke
kleur
licht
straalt
een
bepaalde
soort
uit:
! ! !
!
=
R
(!^!
+
!^!
)
R
=
een
constante
=
1,097
x
10-‐2
-‐ De
banen
waar
een
elektron
zich
in
bevind,
hebben
een
bepaalde
energie.
Het
energieverschil
van
verschillende
elektronen
zorgt
voor
een
bepaalde
frequentie
licht
(Foto-‐
elektrisch
effect)
-‐ E
=
h
x
v
!" ! !"
-‐ h
=
6,626
x
10-‐34
!
!
-‐ λ
=
!"
Kwantummechanisch
model:
-‐ Elektronen
bewegen
zich
rondom
de
kern
van
een
atoom,
maar
het
is
niet
zeker
waar
die
elektronen
zich
rondom
de
kern
bevinden.
-‐ Onzekerheidsprincipe
(Heisenberg)
:
Als
de
doos
dicht
is,
waar
een
kat
in
zit,
weet
je
niet
wat
de
kat
doet.
Dit
weet
je
pas
als
je
de
doos
open
doet
Principiële
kwantum
getal
(n)
-‐ Omschrijft
de
grootte
en
het
energie
level
van
het
orbitaal
-‐ Orbitaal:
Het
stukje
waar
de
zekerheid
het
grootste
is
dat
je
het
elektron
zult
tegenkomen
-‐ Het
kwantumnummer
noemen
we
de
schil,
het
moet
dus
een
positief
geheel
getal
zijn
-‐ Hoe
hoger
n:
Hoe
meer
energie,
grotere
afstand
vanaf
de
kern
en
hoe
hoger
de
snelheid
van
de
elektron
Hoekmoment
kwantum
getal
(l)
-‐ 3D
vorm
van
het
orbitaal
-‐ Als
je
maar
1
schil
hebt,
is
er
maar
een
vorm
mogelijk
-‐ De
combinatie
van
n
en
l
bepaald
de
vorm
van
de
schil
-‐ N=1
à
l=0
N=2
à
l=0,
1
N=3
à
l=0,
1,
2
Magnetisch
kwantum
getal
(ml)
-‐ Bepaald
de
oriëntatie
van
het
orbitaal
-‐ l=0
à
ml=0
l=1
à
ml=-‐1,
0,
1
l=2
à
ml=-‐2,
-‐1,
0,
1,
2