Hoofdstuk 14: Chemie van het leven 6 VWO
§1 De cel
De cel is de eenheid van het leven, alle functies die noodzakelijk zijn voor het voortbestaan van
leven zijn aanwezig: het vermogen tot celdeling, doorgeven van genetisch materiaal, energie vrij te
maken uit verbindingen en het kunnen maken van verbinding die nodig zijn voor voortbestaan.
Op het DNA ligt erfelijk informatie opgeslaen. Van dit DNA kan mRNA worden gemaakt door
transcriptie. Dit mRNA verlaat de celkern en wordt naar de ribosomen vervoerd. De ribosomen
kunnen het mRNA aflezen en er eiwitten van vormen (translatie). In het golgi-systeem worden de
eiwitten bewerkt, opgeslagen en getransporteerd.
● In vacuole worden eiwitten of andere stoffen opgeslagen.
● In de mitochondriën worden voedingsstoffen afgebroken, waarbij energie vrijkomt.
● Het cytoplasma is gevuld met water, waarin allerlei belangrijke stoffen zijn opgelost, zoals
zouten, suikers en eiwitten, die zo goed in contact kunnen komen.
● Celmembranen bestaan uit een dubbele laag fosfolipiden (hydrofiele kop en hydrofobe
staarten).
Alleen ongeladen kleine moleculen kunnen door een celmembraan diffunderen (van hoog naar
laag), voor grote moleculen en voor ionen is een transporteiwit nodig. Als de concentratie aan een
kant van het celmembraan hoger moet zijn dan de andere, is actief transport nodig. Dit gaat tegen
het contrastverschil in, er is een transporteiwit en energie voor nodig.
§2 Koolhydraten
Koolhydraten kunnen worden ontleend in koolstof en water. Kenmerkend is dat het grote aantal
OH-groepen dat ze in ringsturcuten voorkomen.
● Monosacharidemoleculen bestaan uit een ringstructuur, disacharide moleculen uit twee
ringstructuren en polysacharide moleculen uit lange ketens van ringstructuren.
Bij de koppeling van twee ringen reageren twee OH-groepen met elkaar onder afsplitsing van een
watermolecuul, waarbij een etherbinding, -C-O-C- ontstaat.
Door de vele OH-groepen in monosachridemoleculen kunnen veel waterstofbruggen met
watermoleculen worden gevormd, waardoor de monosachariden uitstekend oplossen in water en
dus ook bloed. Bij verbranding van glucose in de mitochondriën komt energie vrij. De functie van
monosachariden is dan ook snelle energielevering. Het hart en de hersenen zijn zelfs geheel
afhankelijk van glucose voor hun energievoorziening.
Monosachariden zijn minder geschikt om energie in opt slaan. Als een cel vol zit met glucose, zal
er heel veel water in diffunderen door osmos. De cel zwelt daardoor op en kan scheuren. Dit effect
wordt minder als monosacharide aan elkaar zijn gekoppeld tot disacharide of polysaccharide,
omdat de concentratie dan daalt. Mensen slaan koolhydraten dan ook op i de vorm van glycogeen
(polysacharide). Door middel van een hydrolysereactie wordt het glycogeen afgebroken tot
glucose, waardoor de opgeslagen energie snel kan worden vrijgemaakt. Daarnaast hebben
polysachariden ook een belangrijke functie als bouwstof.
§3 Vetten
Vetten zijn tri-esters van glycerol en drie vetzuren, die bij afbraak worden gehydrolyseerd tot
glycerol en vetzuren.
● Als een vetzuur een dubbele binding bevat, noem je het een enkelvoudig onverzadigd
vetzuur. In geval van meerdere dubbele binding het dit een meervoudig onverzadigd
vetzuur. Bij verzadigde vetzuren zijn er tussen de koolstofatomen alleen maar enkele
bindingen, zodat er geen ruimte meer is om een andere stof te binden.
§1 De cel
De cel is de eenheid van het leven, alle functies die noodzakelijk zijn voor het voortbestaan van
leven zijn aanwezig: het vermogen tot celdeling, doorgeven van genetisch materiaal, energie vrij te
maken uit verbindingen en het kunnen maken van verbinding die nodig zijn voor voortbestaan.
Op het DNA ligt erfelijk informatie opgeslaen. Van dit DNA kan mRNA worden gemaakt door
transcriptie. Dit mRNA verlaat de celkern en wordt naar de ribosomen vervoerd. De ribosomen
kunnen het mRNA aflezen en er eiwitten van vormen (translatie). In het golgi-systeem worden de
eiwitten bewerkt, opgeslagen en getransporteerd.
● In vacuole worden eiwitten of andere stoffen opgeslagen.
● In de mitochondriën worden voedingsstoffen afgebroken, waarbij energie vrijkomt.
● Het cytoplasma is gevuld met water, waarin allerlei belangrijke stoffen zijn opgelost, zoals
zouten, suikers en eiwitten, die zo goed in contact kunnen komen.
● Celmembranen bestaan uit een dubbele laag fosfolipiden (hydrofiele kop en hydrofobe
staarten).
Alleen ongeladen kleine moleculen kunnen door een celmembraan diffunderen (van hoog naar
laag), voor grote moleculen en voor ionen is een transporteiwit nodig. Als de concentratie aan een
kant van het celmembraan hoger moet zijn dan de andere, is actief transport nodig. Dit gaat tegen
het contrastverschil in, er is een transporteiwit en energie voor nodig.
§2 Koolhydraten
Koolhydraten kunnen worden ontleend in koolstof en water. Kenmerkend is dat het grote aantal
OH-groepen dat ze in ringsturcuten voorkomen.
● Monosacharidemoleculen bestaan uit een ringstructuur, disacharide moleculen uit twee
ringstructuren en polysacharide moleculen uit lange ketens van ringstructuren.
Bij de koppeling van twee ringen reageren twee OH-groepen met elkaar onder afsplitsing van een
watermolecuul, waarbij een etherbinding, -C-O-C- ontstaat.
Door de vele OH-groepen in monosachridemoleculen kunnen veel waterstofbruggen met
watermoleculen worden gevormd, waardoor de monosachariden uitstekend oplossen in water en
dus ook bloed. Bij verbranding van glucose in de mitochondriën komt energie vrij. De functie van
monosachariden is dan ook snelle energielevering. Het hart en de hersenen zijn zelfs geheel
afhankelijk van glucose voor hun energievoorziening.
Monosachariden zijn minder geschikt om energie in opt slaan. Als een cel vol zit met glucose, zal
er heel veel water in diffunderen door osmos. De cel zwelt daardoor op en kan scheuren. Dit effect
wordt minder als monosacharide aan elkaar zijn gekoppeld tot disacharide of polysaccharide,
omdat de concentratie dan daalt. Mensen slaan koolhydraten dan ook op i de vorm van glycogeen
(polysacharide). Door middel van een hydrolysereactie wordt het glycogeen afgebroken tot
glucose, waardoor de opgeslagen energie snel kan worden vrijgemaakt. Daarnaast hebben
polysachariden ook een belangrijke functie als bouwstof.
§3 Vetten
Vetten zijn tri-esters van glycerol en drie vetzuren, die bij afbraak worden gehydrolyseerd tot
glycerol en vetzuren.
● Als een vetzuur een dubbele binding bevat, noem je het een enkelvoudig onverzadigd
vetzuur. In geval van meerdere dubbele binding het dit een meervoudig onverzadigd
vetzuur. Bij verzadigde vetzuren zijn er tussen de koolstofatomen alleen maar enkele
bindingen, zodat er geen ruimte meer is om een andere stof te binden.