VAKDIDACTIEK 4 FRANS
L’acquisition du langage
1. Waarmee begint de communicatie bij een kind?
La communication pré-linguistique: de taal begint niet met de eerste woordjes van
het kind. In de voorafgaande maanden leert het kind al veel rond de communicatie.
‘preverbale communicatie’ tussen het kind en de volwassene: de context wordt voor
de baby verwoord door de volwassene
De communicatie begint van zodra de baby in staat is zijn moeder aan te kijken,
blikken uit te wisselen met haar, gebaren te maken die uitdrukken wat hij wil.
2. Wat is een “format d’interaction”?
Het ‘format’ ontstaat bij een actie door de volwassene en het kind samen worden
uitgevoerd.
Het is een soort mini-scenario dat leidt tot het ontstaan van communicatie, vaak in
spelvorm (kiekeboe, dag, hallo), door het repetitieve karakter (komt vaak aan bod, soort
ritueel).
3. Hoe verwerft een kind vanaf zijn tweede levensjaar zijn moedertaal?
Le langage d’action: le dire accompagne le faire.
Woordrepertoire ontwikkelt zich eerst langzaam voor de eerste 50 woorden, daarna komt
een verbale explosie.
Belangrijk dat een kind actief deel uitmaakt, zelf kan ervaren: de woorden hebben te maken
met zijn leefwereld en met wat hij ziet, kan vasthouden, kan voelen, kan doen.
4. Wat zijn “éléments déictiques”?
= deiktisch, aanwijzend, tonend - gaat vaak samen met aanwijzende gebaren
Deze elementen hebben maar betekenis in de context van het gesprek: persoonlijke
voornaamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, bijwoorden van plaats, bezittelijke
voornaamwoorden.
5. Welk belang heeft het verwerven van de moedertaal voor de vreemde taal, ook al zijn de
contexten waarin men de taal aanleert verschillend?
De moedertaal vormt een soort model waarop de vreemde taal zich gaat vormen.
Dezelfde voorwaarden zijn belangrijk voor het leren van een vreemde taal:
- Action conjointe (actie samen met de ander)
- Attention conjointe (aandacht samen met de ander)
- Langage inscrit dans l’expérience (leefwereld, directe context)
- Format d’interaction (in interactie met de ander)
- Situation et jeux réalisés (ritueel, mini-scenario, spelvorm)
6. Wat gebeurt er op de leeftijd van 4 jaar?
Le langage d’évocation: le dire décroché du faire
Spreken over situaties of gebeurtenissen die het kind niet zelf aan het beleven is. De
taal staat los van de context.
Spreken over een ervaring uit het verleden, die in de toekomst ligt of die het kind
zich inbeeldt.
, 7. Welke capaciteiten heeft het kind op die leeftijd (4 jaar) nodig?
Meer en meer woordenschat beheersen
Gebeurtenissen kunnen ordenen in de taal en de ruimte
Langere verwoordingen kunnen structureren
Sterk afhankelijk van de sociocognitieve ontwikkeling
Het kind moet weten dat een gesprekspartner en andere voorkennis heeft
Geheugen gebruiken om opeenvolgingen te reconstrueren
Kunnen nadenken over relaties van oorzaak
8. Wat is “métalinguistique”?
Méta = eigen kennis over een bepaald onderwerp onderzoeken + nadenken/reflecteren
over de regels van het functioneren van de taal: ‘wat is dat?’, ‘hoe heet dat?’, ‘wat wil dat
zeggen?’
Vanaf 2 jaar
9. Wat is “une période critique”?
Situeert zich kort voor de puberteit. Vanaf dan wordt een taal leren moeilijker.
Na de leeftijd van 9 jaar wordt het leren meer analytisch en verdwijnt het natuurlijke en het
spontane.
L’acquisition du langage
1. Waarmee begint de communicatie bij een kind?
La communication pré-linguistique: de taal begint niet met de eerste woordjes van
het kind. In de voorafgaande maanden leert het kind al veel rond de communicatie.
‘preverbale communicatie’ tussen het kind en de volwassene: de context wordt voor
de baby verwoord door de volwassene
De communicatie begint van zodra de baby in staat is zijn moeder aan te kijken,
blikken uit te wisselen met haar, gebaren te maken die uitdrukken wat hij wil.
2. Wat is een “format d’interaction”?
Het ‘format’ ontstaat bij een actie door de volwassene en het kind samen worden
uitgevoerd.
Het is een soort mini-scenario dat leidt tot het ontstaan van communicatie, vaak in
spelvorm (kiekeboe, dag, hallo), door het repetitieve karakter (komt vaak aan bod, soort
ritueel).
3. Hoe verwerft een kind vanaf zijn tweede levensjaar zijn moedertaal?
Le langage d’action: le dire accompagne le faire.
Woordrepertoire ontwikkelt zich eerst langzaam voor de eerste 50 woorden, daarna komt
een verbale explosie.
Belangrijk dat een kind actief deel uitmaakt, zelf kan ervaren: de woorden hebben te maken
met zijn leefwereld en met wat hij ziet, kan vasthouden, kan voelen, kan doen.
4. Wat zijn “éléments déictiques”?
= deiktisch, aanwijzend, tonend - gaat vaak samen met aanwijzende gebaren
Deze elementen hebben maar betekenis in de context van het gesprek: persoonlijke
voornaamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, bijwoorden van plaats, bezittelijke
voornaamwoorden.
5. Welk belang heeft het verwerven van de moedertaal voor de vreemde taal, ook al zijn de
contexten waarin men de taal aanleert verschillend?
De moedertaal vormt een soort model waarop de vreemde taal zich gaat vormen.
Dezelfde voorwaarden zijn belangrijk voor het leren van een vreemde taal:
- Action conjointe (actie samen met de ander)
- Attention conjointe (aandacht samen met de ander)
- Langage inscrit dans l’expérience (leefwereld, directe context)
- Format d’interaction (in interactie met de ander)
- Situation et jeux réalisés (ritueel, mini-scenario, spelvorm)
6. Wat gebeurt er op de leeftijd van 4 jaar?
Le langage d’évocation: le dire décroché du faire
Spreken over situaties of gebeurtenissen die het kind niet zelf aan het beleven is. De
taal staat los van de context.
Spreken over een ervaring uit het verleden, die in de toekomst ligt of die het kind
zich inbeeldt.
, 7. Welke capaciteiten heeft het kind op die leeftijd (4 jaar) nodig?
Meer en meer woordenschat beheersen
Gebeurtenissen kunnen ordenen in de taal en de ruimte
Langere verwoordingen kunnen structureren
Sterk afhankelijk van de sociocognitieve ontwikkeling
Het kind moet weten dat een gesprekspartner en andere voorkennis heeft
Geheugen gebruiken om opeenvolgingen te reconstrueren
Kunnen nadenken over relaties van oorzaak
8. Wat is “métalinguistique”?
Méta = eigen kennis over een bepaald onderwerp onderzoeken + nadenken/reflecteren
over de regels van het functioneren van de taal: ‘wat is dat?’, ‘hoe heet dat?’, ‘wat wil dat
zeggen?’
Vanaf 2 jaar
9. Wat is “une période critique”?
Situeert zich kort voor de puberteit. Vanaf dan wordt een taal leren moeilijker.
Na de leeftijd van 9 jaar wordt het leren meer analytisch en verdwijnt het natuurlijke en het
spontane.